ECLI:NL:GHSHE:2003:AN8468

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.002063.03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Van den Elzen
  • Mrs. Claassens
  • Mrs. Valkenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Heerlen met betrekking tot straatprostitutie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 november 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Heerlen. De verdachte was beschuldigd van het overtreden van artikel 3.3.2.1, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor de gemeente Heerlen, dat het verbiedt om op of aan een weg handelingen te verrichten die redelijkerwijs kunnen worden aangenomen om een ander tot prostitutie aan te lokken of uit te nodigen. De verdachte had op 19 januari 2003, omstreeks 14.50 uur, in de gemeente Heerlen, op de Spoorsingel, een als prostituee bekende vrouw in zijn voertuig laten stappen, wat door het hof als een overtreding werd gekwalificeerd.

Het hof overwoog dat de APV Heerlen rechtmatig was en dat de gemeenteraad bevoegd was om dergelijke regels te stellen ter bescherming van de openbare orde en veiligheid. De verdediging voerde aan dat de APV een te grote inmenging in de persoonlijke levenssfeer van burgers met zich meebracht, maar het hof verwierp dit standpunt. De rechtbank had in het eerdere vonnis niet voldoende bewijs aangeduid, wat leidde tot de vernietiging van dat vonnis. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een geldboete van 110 euro op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 2 dagen bij niet-betaling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke regelgeving omtrent straatprostitutie en de bevoegdheid van gemeenten om regels te stellen die de openbare orde waarborgen. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

parketnummer: 20.002063.03
datum uitspraak: 19 november 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Maastricht, locatie Heerlen van 19 mei 2003 in de strafzaak onder parketnummer 03/401667-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1942,
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd aangezien dit vonnis in strijd met het bepaalde in artikel 359, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet een behoorlijke aanduiding van de inhoud van de bewijsmiddelen bevat voor zover deze tot het bewijs van het ten laste gelegde geldt.
De tenlastelegging
Het hof leest in de zevende regel van de tenlastelegging in plaats van "voornoemde verordening" de woorden "de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Heerlen". Voor zover in de tenlastelegging voor het overige nog taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbeteringen niet in de verdediging geschaad.
Aan de verdachte is aldus ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 19 januari 2003, omstreeks 14.50 uur, in de gemeente Heerlen, op of aan de Spoorsingel en/of de Kempkensweg en/of de Willemstraat of een gedeelte van die weg(en), anders dan op een straatprostitutie-locatie als bedoeld in artikel 3.3.1.1 sub b van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Heerlen, gedurende de uren in het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen van 10 augustus 1999, in werking getreden 15 juni 2000, vastgesteld, iemand door handelingen en/of houding, woord, gebaar of op andere wijze, tot prostitutie heeft uitgenodigd of aangelokt, hierin bestaande dat hij, verdachte, toen op die Spoorsingel ter hoogte van een als prostitue(e) bekend staande vrouw is gestopt en/of die vrouw (prostitue(e)) in zijn voertuig heeft laten stappen.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 19 januari 2003, omstreeks 14.50 uur, in de gemeente Heerlen, op de Spoorsingel, anders dan op een straatprostitutie-locatie als bedoeld in artikel 3.3.1.1 sub b van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Heerlen, gedurende de uren in het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen van 10 augustus 1999, in werking getreden 15 juni 2000, vastgesteld, iemand door handelingen en houding tot prostitutie heeft uitgenodigd of aangelokt, hierin bestaande dat hij, verdachte, toen op die Spoorsingel ter hoogte van een als prostituee bekend staande vrouw is gestopt en die vrouw in zijn voertuig heeft laten stappen.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als overtreding voorzien in artikel 3.3.2.1, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Heerlen en strafbaar gesteld bij artikel 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Heerlen.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat art. 3.3.2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Heerlen (verder te noemen APV Heerlen) onverbindend moet worden geacht omdat -zo begrijpt het hof de raadsman- deze bepaling een te grote inmenging van de overheid in de persoonlijke levenssfeer van de burger toestaat en ook situaties bestrijkt die geheel buiten de publieke sfeer vallen. Daarbij heeft de raadsman als voorbeeld genoemd de burger die, op zoek naar de weg, rondrijdt in een auto en een dame op straat aanspreekt om de weg te vragen, welke dame een prostituee blijkt te zijn. Volgens de raadsman is de onderhavige bepaling van de APV Heerlen in strijd met artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), in welke bepalingen de persoonlijke levenssfeer wordt beschermd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aan verdachte is ten laste gelegd de overtreding van artikel 3.3.2.1, tweede lid, van de APV Heerlen. Deze bepaling luidt als volgt:
"Het is verboden op of aan een weg of een gedeelte van een weg anders dan op een straatprostitutielocatie als bedoeld in artikel 3.3.1.1, sub b, gedurende de uren daarbij vastgesteld, door houding, woord, gebaar of op andere wijze, handelingen te verrichten waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze worden verricht om een ander tot prostitutie aan te lokken of daartoe uit te nodigen".
Artikel 6.1 APV Heerlen stelt straf op overtreding van het bij deze verordening bepaalde.
Voor zover de raadsman als argument voor onverbindendheid van de voornoemde bepaling heeft willen betogen dat de gemeenteraad niet bevoegd is om strafbepalingen te maken die ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer, verwerpt het hof dit standpunt.
Artikel 10, eerste lid, van de Grondwet maakt het mogelijk dat beperkingen van de persoonlijke levenssfeer worden gesteld bij of krachtens de wet. Derhalve heeft de gemeenteraad, die krachtens de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet bevoegd is verordeningen te maken die hij in het belang van de gemeente nodig acht, en wel, naar blijkt uit artikel 108 Gemeentewet, inzake de huishouding van de gemeente, de bevoegdheid om dergelijke beperkingen te stellen.
Artikel 8, tweede lid, EVRM staat het openbaar gezag toe zich te mengen in het privéleven van de burger voor zover dit bij de wet –hieronder te verstaan: wet in materiële zin– is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van onder meer de openbare veiligheid, het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van rechten en vrijheden van anderen.
Het reguleren van straatprostitutie ter voorkoming van onder meer verkeers-, geluid- en andere overlast voor omwonenden en anderen is een belang van het openbaar gezag. Zowel artikel 10 van de Grondwet als artikel 8 EVRM staat toe dat de gemeenteraad hieromtrent regels stelt, ook wanneer die regels de persoonlijke levenssfeer beperken.
Voor zover de raadsman voorts nog heeft willen betogen dat de gemeenteraad van Heerlen met artikel 3.3.2.1 APV Heerlen de grens van zijn verordenende bevoegdheid heeft overschreden en ook gedragingen van burgers strafbaar stelt in situaties die in het geheel niet te maken hebben met de huishouding van de gemeente, verwerpt het hof ook dit standpunt.
De onderhavige verbodsbepaling ziet op handelingen op of aan een weg. In artikel 1, onder a, APV Heerlen wordt het begrip "weg" omschreven als –kort gezegd- de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, Wegenverkeerswet 1994, alsmede verschillende andere voor het publiek toegankelijke plaatsen. Hieruit volgt dat artikel 3.3.2.1, tweede lid, APV Heerlen slechts betrekking heeft op openbare, voor het publiek toegankelijke plaatsen.
Voorts is de werking van deze bepaling beperkt tot handelingen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze worden verricht om een ander tot prostitutie aan te lokken of daartoe uit te nodigen. Dit geeft met een voldoende mate van bepaaldheid aan welke gedragingen strafwaardig worden geacht.
Aldus regelt de onderhavige bepaling gedragingen van burgers die geheel in de publieke sfeer liggen. Zij bestrijkt geen gevallen waarvan kan worden gezegd dat het openbare belang er niet bij betrokken is. Dat denkbaar is dat een burger verdacht wordt van overtreding van deze bepaling, terwijl achteraf blijkt dat tegen hem onvoldoende bewijs is voor een strafrechtelijke veroordeling, doet hieraan niet af.
Het hof ziet dan ook geen redenen om artikel 3.3.2.1, tweede lid, APV Heerlen onverbindend te achten en verwerpt derhalve het verweer.
Het hof overweegt ten aanzien van de tenlastelegging en de bewezenverklaring nog het volgende.
Een bestanddeel van de delictsomschrijving is dat handelingen worden verricht "waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen" dat deze worden verricht om een ander tot prostitutie aan te lokken of uit te nodigen. Met de bewezenverklaring dat verdachte iemand door handelingen en houding tot prostitutie heeft uitgenodigd of aangelokt, is voldaan aan het bestanddeel "waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen".
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen:
23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en
3.3.2.1 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Heerlen.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"Overtreding van een verbod, gegeven in artikel 3.3.2.1 lid 2 Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Heerlen".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van Eur. 110,-- (honderdtien Euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 2 dagen.
Dit arrest is gewezen door Mr. Van den Elzen, als voorzitter
Mrs. Claassens en Valkenburg, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Van der Velden, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 november 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 08
tijd : 12.00
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1942,
wonende te [adres],
Is bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Heerlen van 19 mei 2003 ter zake van:
"Overtreding van artikel 3.3.2.1 lid 2 Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Heerlen";
veroordeeld tot:
? 110 boete, subs. 2 dgn. hecht., 1 wk. hecht. VV, 2 jr. prft.