4.1. Dit geschil betreft het navolgende.
[appellant] heeft [geïntimeerde] bij inleidende dagvaarding van 12 december 2002 in kort geding gedagvaard en primair gevorderd, kort weergegeven, dat [geïntimeerde] wordt bevolen de aangekondigde veiling van het woonhuis van [appellant] te staken. Subsidiair heeft [appellant] een vijftal met de aangekondigde executie samenhangende vorderingen tegen [geïntimeerde] ingesteld, en wel (a) aan te tonen welke vordering [geïntimeerde] op [appellant] heeft, (b) op te geven hoeveel de rente en kosten over de hoofdsom van f 100.000,-- belopen, (c) na betaling door [appellant] de hypothecaire inschrijving door te halen of toe te staan dat de SNS Bank een hypotheekrecht verkrijgt, (d) een bankgarantie af te geven voor het door [appellant] te betalen of ten laste van hem te executeren bedrag, (e) alle uitwinningsmaat-regelen te staken, alles op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag.
Bij notariële akte van 9 juni 1998 heeft [appellant] als hypotheekgever ten behoeve van [geïntimeerde] als hypotheekhoudster een recht van (derde) hypotheek gevestigd tot een bedrag van f 100.000,-- te vermeerderen met rente en kosten, begroot op f 40.000,--, op het woonhuis van [appellant] aan [adres] te [woonplaats], tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen [geïntimeerde] van [appellant] te vorderen heeft of zal krijgen uit welken hoofde dan ook.
[geïntimeerde] heeft aan [appellant] in 1998 gelden uitgeleend ten belope van ruim f 280.000,--. [appellant] stelt, doch [geïntimeerde] betwist, dat (inmiddels) niet hij privé maar de vennootschappen [vennootschap 1] en [vennootschap 2] de debiteuren zijn van deze vordering.
Aangezien sinds februari/maart 2001 de rente op deze lening niet meer werd betaald heeft [geïntimeerde] als hypotheekhoudster in het voorjaar van 2002 de openbare verkoop van de woning van [appellant] voorbereid. In het tussen partijen gewezen kort gedingvonnis van 25 april 2002 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Breda, na te hebben overwogen dat [appellant] (privé) voor de geldlening aansprakelijk is, desondanks aan [geïntimeerde] verboden het woonhuis openbaar te verkopen aangezien de achterstallige termijnen inmiddels waren betaald. [appellant] is vanaf juli 2002 opnieuw in verzuim met de rentebetalingen op de geldlening. Ter voorkoming van executie heeft [appellant] [geïntimeerde] aangeboden de hoofdsom van de hypotheek (f 100.000,--) met rente en kosten te betalen, waardoor in zijn visie het hypotheekrecht teniet zou gaan. Het benodigde bedrag zou hij lenen bij de SNS Bank die daarvoor zekerheid in de vorm van een hypotheekrecht op de woning verlangde. [geïntimeerde], die zich op het standpunt stelde dat het hypotheekrecht door betaling van het aangeboden bedrag niet teniet zou gaan, heeft dit voorstel niet aanvaard. Vervolgens heeft op 7 en 14 januari 2003 de openbare verkoop van de verhypothekeerde woning plaatsgevonden. De woning is voor € 175.000,-- verkocht en in eigendom overgedragen aan een derde ([geïntimeerde] en [derde]). Aangezien er geen overeenstemming over de verdeling van de opbrengst van de veiling tot stand is gekomen - onder meer in verband met het standpunt van [appellant] dat [geïntimeerde] jegens hem privé geen executierecht had - heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Breda op de voet van art. 481 lid 1 Rv bij beschikking van 26 maart 2003 een rechter-commissaris benoemd ten overstaan van wie de verdeling zal plaatsvinden. In deze procedure is naar partijen ter zitting aan het hof hebben medegedeeld, nog geen rangregeling opgesteld en (mitsdien) nog geen (eventuele) renvooiprocedure gestart.
[appellant] woont inmiddels in een ander huis in [woonplaats].