ECLI:NL:GHSHE:2003:AN9046
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- A. van Etten
- J. Drijkoningen
- M. den Hartog Jager
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van appellante om te procederen ten behoeve van de nalatenschap op basis van artikel 3:171 BW
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van appellante om te procederen ten behoeve van de nalatenschap van haar overleden moeder. De appellante, vertegenwoordigd door procureur mr. M.C. Bijleveld-Van der Slikke, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen geïntimeerde, die ook een erfgenaam was. De rechtbank had de appellante niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 3:171 BW, dat bepaalt dat een deelgenoot alleen een rechtsvordering kan instellen ten behoeve van de gemeenschap, mits hij optreedt voor de gezamenlijke deelgenoten.
De appellante voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij niet ontvankelijk was in haar vordering, omdat de geïntimeerde als deelgenoot in de onverdeelde nalatenschap van de moeder niet kon worden betrokken in een rechtszaak door de appellante. Het hof oordeelde dat de appellante haar bevoegdheid om te procederen uitsluitend had gegrond op artikel 3:171 BW en dat zij geen andere bevoegdheidsgrond had aangewezen. Het hof bevestigde dat de appellante niet voor zichzelf kon procederen, maar enkel voor de gezamenlijke deelgenoten.
Het hof concludeerde dat de grief van appellante faalde, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat zij zowel voor als tegen de geïntimeerde in rechte kon optreden. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg.