ECLI:NL:GHSHE:2003:AO0315

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0201013-BR
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kranenburg
  • Meulenbroek
  • Feddes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inschrijving in het handelsregister en schadevergoeding

In deze zaak vordert de geïntimeerde schadevergoeding van de Kamer van Koophandel West-Brabant, omdat deze zonder zijn medeweten een commanditaire vennootschap heeft ingeschreven met de geïntimeerde en zijn dochter als beherend vennoten. Dit leidde tot een faillissementsverklaring op verzoek van een crediteur van de vennootschap. Hoewel het faillissement later is vernietigd, heeft de geïntimeerde schade geleden die nog niet is becijferd. De Kamer van Koophandel heeft in hoger beroep de vonnissen van de rechtbank aangevochten, waarin de rechtbank de vordering van de geïntimeerde had toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de Kamer van Koophandel een onjuiste inschrijving heeft gedaan en dat zij de verplichting had om een summier onderzoek te verrichten naar de juistheid van de opgave. De Kamer van Koophandel heeft echter nagelaten om dit onderzoek uit te voeren, wat heeft geleid tot de onjuiste inschrijving. Het hof oordeelt dat de handelwijze van de Kamer van Koophandel onzorgvuldig is en dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de geïntimeerde. Echter, het hof concludeert dat er geen causaal verband is tussen de onjuiste inschrijving en de schade die de geïntimeerde heeft geleden, omdat de Kamer van Koophandel niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die voortvloeit uit het faillissement. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en wijst de vordering van de geïntimeerde af, waarbij hij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

typ. SK
rolnr. C0201013/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 11 november 2003,
gewezen in de zaak van:
de rechtspersoon KAMER VAN KOOPHANDEL WEST-BRABANT,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
appellante,
procureur: mr J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
t e g e n :
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr P.C.M. van der Ven,
op het bij dagvaarding van 6 september 2002 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank te Breda tussen appellante, de Kamer van Koophandel, als gedaagde en geïntimeerde, [geïntimeerde], als eiser onder rolnummer 97214/HA ZA 01-1142 gewezen vonnissen van 19 februari 2002 en 2 juli 2002.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen waarvan beroep, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van deze vonnissen is de Kamer van Koophandel tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft de Kamer van Koophandel onder overlegging van producties een grief aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van producties de grief bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van het appel, met veroordeling van de Kamer van Koophandel in de kosten van het geding in hoger beroep. De Kamer van Koophandel heeft daarop nog een akte genomen. [geïntimeerde] heeft afgezien van het nemen van een antwoordakte.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grief verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Geen grieven zijn gericht tegen de feiten zoals in het tussenvonnis van 19 februari 2002 onder 1. vastgesteld, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Kortheidshalve verwijst het hof naar deze feiten.
4.2 In deze procedure vordert [geïntimeerde], kort gezegd, schadevergoeding omdat de Kamer van Koophandel buiten zijn medeweten een commanditaire vennootschap met [geïntimeerde] en zijn dochter als beherend vennoten in het handelsregister heeft ingeschreven. Op grond van die onjuiste inschrijving is hij (evenals zijn dochter) op verzoek van een crediteur van deze vennootschap in staat van faillissement verklaard, aldus [geïntimeerde]. Dit faillissement is vernietigd, maar door deze situatie heeft hij schade geleden die door hem nog niet becijferd kan worden.
4.3 Bij tussenvonnis van 19 februari 2002 heeft de rechtbank de Kamer van Koophandel inlichtingen gevraagd over het bestaan van algemene richtlijnen en dergelijke ten aanzien van adresverificatie en legitimatie. Bij eindvonnis van 2 juli 2002 heeft de rechtbank vervolgens de vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
4.4 De grief van de Kamer van Koophandel richt zich in algemene zin tegen beide vonnissen, zodat daarmee het geschil in volle omvang ter beoordeling voorligt.
Blijkens haar toelichting op de grief gaat het de Kamer van Koophandel hierbij enerzijds om de gestelde onrechtmatigheid/onzorgvuldigheid aan haar kant (onderdeel 9.2 tot en met 9.5) en anderzijds om het (ontbreken van) causaal verband tussen de inschrijving en het faillissement (in onderdeel 9.1 en 9.6).
4.5 In deze procedure staat vast dat de Kamer van Koophandel een onjuiste inschrijving heeft gedaan, terwijl op haar de verplichting rustte een summier onderzoek te doen naar de juistheid van de opgave. Wat [geïntimeerde] betreft is deze opgave door de Kamer van Koophandel uitsluitend geverifieerd aan de hand van een meegezonden kopie van een verlopen Canadees paspoort. Iets anders is in ieder geval gesteld noch gebleken. Een dergelijke verificatie is naar het oordeel van het hof niet toereikend te achten, ook niet binnen de grenzen van een summier onderzoek. Aan de hand hiervan kan immers alleen worden vastgesteld dat de gegevens op de toegezonden kopie van een stuk dat niet (langer) ter identificatie kan dienen en de gegevens die ter inschrijving worden aangeboden met elkaar overeenstemmen, maar niet of daarmee een juiste opgave wordt gedaan. Gezien de functie van het handelsregister in het maatschappelijk verkeer mag van de Kamer van Koophandel worden verlangd dat zij onjuiste inschrijvingen zoveel mogelijk voorkomt. Enig onderzoek, hoe summier ook, naar de juistheid van de opgave is in dit geval echter uitgebleven met als gevolg dat een onjuiste inschrijving is gedaan.
4.6 Tegenover [geïntimeerde] is deze handelwijze van de Kamer van Koophandel onzorgvuldig, zodat tot uitgangspunt genomen kan worden dat de Kamer van Koophandel jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. In zoverre faalt de opgeworpen grief.
4.7 Dit is anders bij het causaal verband. Het ligt voor de hand dat de crediteur van de commanditaire vennootschap het faillissement van (o.a.) [geïntimeerde] niet zou hebben verzocht wanneer deze niet als beherend vennoot daarvan in het handelsregister was vermeld. Wanneer de Kamer van Koophandel [geïntimeerde] niet als zodanig had ingeschreven, zou hij dan ook niet in staat van faillissement zijn verklaard. In zoverre is er sprake van een verband tussen de onjuiste inschrijving en het faillissement ten gevolge waarvan [geïntimeerde] stelt schade geleden te hebben. Dat wil evenwel nog niet zeggen dat de Kamer van Koophandel ook aansprakelijk is voor die schade. Zij is wel aansprakelijk voor de schade die voortvloeit uit haar onrechtmatig handelen, maar die aansprakelijkheid reikt niet zover dat daaronder ook de door [geïntimeerde] gestelde schade gerekend kan worden.
4.8 In haar memorie van grieven heeft de Kamer van Koophandel onder 9.1 een aantal omstandigheden opgesomd die door [geïntimeerde] niet zijn bestreden. Deze omstandigheden komen er, kort samengevat, op neer dat een onjuiste inschrijving als waarvan in dit geval sprake is, op zich niet leidt tot het faillissement van de ingeschrevene. Daartussen bevinden zich immers nog de handelingen van de crediteur die het faillissement verzoekt en de gang van zaken bij de rechtbank die dit verzoek toewijst. Voor de Kamer van Koophandel is het voorzienbaar te achten dat iemand die ten onrechte als vennoot van een bepaalde onderneming wordt ingeschreven, als zodanig zal worden aangemerkt door degenen die het handelsregister met betrekking tot die onderneming raadplegen. Dat de betrokkene onverhoeds met een reeds tegen hem uitgesproken faillissement wordt geconfronteerd, kan naar het oordeel van het hof evenwel niet zonder meer als een voorzienbaar gevolg van de onjuiste inschrijving worden aangemerkt. Bijzondere omstandigheden die in dit geval een ander oordeel rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken.
4.9 Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat ingevolge artikel 6:98 BW de schade waarvan [geïntimeerde] in deze procedure vergoeding vordert, daarvoor niet in aanmerking komt. In zoverre slaagt de door de Kamer van Koophandel opgeworpen grief.
4.10 Hetgeen [geïntimeerde] overigens nog naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel aangezien hierin geen grondslag voor zijn vordering is gelegen. Zijn bewijsaanbod, dat in algemene termen is gesteld, dient als niet relevant gepasseerd te worden.
4.11 Op grond van deze overwegingen komt het hof tot de slotsom dat de bestreden vonnissen vernietigd dienen te worden, dat de vordering van [geïntimeerde] afgewezen dient te worden en dat [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij dient te worden verwezen in de kosten van beide instanties.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding, aan de zijde van de Kamer van Koophandel in eerste aanleg begroot op € 181,51 aan verschotten en op € 975,= aan salaris procureur en in hoger beroep begroot op € 307,56 aan verschotten en op € 771,= aan salaris procureur;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kranenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 november 2003.