parketnummer: 20.000798.02
datum uitspraak: 23 december 2003
Tegenspraak.
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 november 2001 in de strafzaak onder parketnummer 01/075399-00 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres].
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering, de opgelegde straf en de strafmotivering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen. De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Nu ten aanzien van de tenlastelegging en de bewezenverklaring niet opnieuw recht wordt gedaan, kan worden volstaan met de omschrijving zoals in het beroepen vonnis vervat.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door de verdachte en diens raadsman is aangevoerd dat hij de dode varkens in de biggenstal in een ton verzamelde en dat deze ton door [betrokkene] zou zijn omgeduwd, waarna de in de biggenstal aanwezige levende varkens voor de verdere verspreiding van de dode varkens zouden hebben gezorgd.
Het hof overweegt dienaangaande het navolgende.
Uit het proces-verbaal van de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij blijkt echter dat er op verschillende locaties, meerdere, per locatie verspreid door de ruimte, langer dan 1 dag dode, aangevreten varkens zijn aangetroffen. Door de verdediging is niet nader onderbouwd dat het [betrokkene] is geweest die de ton met kadavers in de 'biggenstal' heeft omgeduwd en vervolgens de kadavers op voornoemde plaatsen heeft neergelegd, in het bijzonder niet hoe vervolgens deze dode varkens op de verschillende locaties op het bedrijf zijn terecht gekomen. Het hof hecht geen geloof aan deze verklaring van de verdachte en is derhalve van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [betrokkene] verantwoordelijk is voor de omstreeks 24 augustus 2000 op het [perceel] ontstane situatie. Het hof verwerpt het verweer.
De redengeving van de op te leggen straf en bijkomende straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan voorts niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een voorwaardelijke ontzegging van het uitoefenen van het beroep van varkenshouder voor de hierna te vermelden duur, met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Van hetgeen in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen:
24, 24c, 28 en 57 van het Wetboek van Strafrecht,
1, 1a, 2, 6 en 7 van de Wet op de Economische Delicten,
1, 2 en 4 van de Destructiewet,
1, 37, 121 en 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren,
1 en 18.18 van de Wet Milieubeheer.
Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de bewijsvoering en de aan de verdachte opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot ten aanzien van feit 1, 2 en 3 een geldboete van ?25.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van tweehonderd zestig dagen.
Veroordeelt de verdachte voorts ten aanzien van feit 1 en 2 tot een ontzegging van het uitoefenen van het beroep van varkenshouder voor de tijd van zes maanden.
Beveelt dat de opgelegde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Gelast ten aanzien van feit 3 de teruggave van de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 177 stuks slachtvarkens aan: verdachte.
Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige.
Dit arrest is gewezen door Mr. De Lange, als voorzitter
Mrs. Harmsen en Van de Loo, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Bouwer, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 december 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres],
Is bij vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 november 2001 ter zake van:
t.a.v. sub 1:"Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Destructiewet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd", t.a.v. sub 2:"Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd", t.a.v. sub 3:"Een gedraging in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd";
veroordeeld tot:
ten aanzien van sub 1, 2 en 3 telkens: een gevangenisstraf voor de tijd van een maand voorwaardelijk met twee jaar proeftijd, ten aanzien van sub 1: gehele stillegging van de onderneming voor de tijd van zes maanden voorwaardelijk met twee jaar proeftijd, ten aanzien van sub 3: verklaart verbeurd de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: honderdzevenenzeventig stuks slachtvarkens, vertegenwoordigende een geldbedrag van zestienduizend driehonderdzeventien gulden en achtennegentig cent;