ECLI:NL:GHSHE:2003:AO7706

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.000526.03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Bergkotte
  • Mrs. Brandenburg
  • Mrs. Begheyn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Breda. De verdachte werd beschuldigd van doodslag op [slachtoffer] op 15 juli 2001 te Breda. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling. In hoger beroep werd het beroep van de verdachte op noodweer verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade het slachtoffer van het leven had beroofd door haar met kracht te slaan en een plastic zak om haar hoofd te doen, waardoor zij is overleden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte niet schuldig aan het primair ten laste gelegde, maar wel aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf en ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. Het hof hield rekening met de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte, zoals vastgesteld door deskundigen van het Pieter Baan Centrum, en concludeerde dat de veiligheid van anderen de maatregel van terbeschikkingstelling eiste. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Breda van 30 januari 2003 in de strafzaak onder parketnummer 02/004351-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1964,
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring P.I. Noordsingel te Rotterdam.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep de grondslag waarop het hof recht doet anders is komen te luiden.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
hij op 15 juli 2001, althans op een tijdstip in de periode van 15 juli 2001 tot en met 17 juli 2001 te Breda opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
die [slachtoffer] een of meer malen (met kracht) met zijn (gebalde) vuist(en), en/of met een (zeer) hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of tegen het gelaat, althans tegen het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of een of meer malen (met kracht) met haar hoofd/gezicht tegen een hard voorwerp of een harde rand of een harde ondergrond geslagen en/of geduwd en/of
een plastic zak, althans een stuk plastic, over het hoofd van die [slachtoffer] gedaan en/of getrokken en/of deze/dit (vervolgens) (rondom haar hals/nek) dicht getapet en/of dichtgetapet gehouden, welk dicht tapen werd voorafgegaan en/of gevolgd door het met tape bijeen binden van de handen/polsen en/of het met tape bijeen binden van de enkels van die [slachtoffer],
althans een of meer vormen van uitwendig geweld op voornoemde [slachtoffer] toegepast, tengevolge waarvan, althans mede ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op 15 juli 2001, althans op een tijdstip in de periode van 15 juli 2001 tot en met 17 juli 2001 te Breda opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
die [slachtoffer] een of meer malen (met kracht) met zijn (gebalde) vuist(en), en/of met een (zeer) hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of tegen het gelaat, althans tegen het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of een of meer malen (met kracht) met haar hoofd/gezicht tegen een hard voorwerp of een harde rand of een harde ondergrond geslagen en/of geduwd en/of
een plastic zak, althans een stuk plastic, over het hoofd van die [slachtoffer] gedaan en/of getrokken en/of deze/dit (vervolgens) (rondom haar hals/nek) dicht getapet en/of dichtgetapet gehouden, welk dicht tapen werd voorafgegaan en/of gevolgd door het met tape bijeen binden van de handen/polsen en/of het met tape bijeen binden van de enkels van die [slachtoffer],
althans een of meer vormen van uitwendig geweld op voornoemde [slachtoffer] toegepast, tengevolge waarvan, althans mede ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
tweede subsidiair
hij op 15 juli 2001, althans op een tijdstip in de periode van 15 juli 2001 tot en met 17 juli 2001 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
die [slachtoffer] een of meer malen (met kracht) met zijn (gebalde) vuist(en), en/of met een (zeer) hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of tegen/in het gelaat, althans tegen het lichaam, te slaan en/of stompen en/of een of meer malen (met kracht) met haar hoofd/gezicht tegen een hard voorwerp of een harde rand of een harde ondergrond te slaan en/of te duwen en/of
een plastic zak, althans een stuk plastic, over het hoofd van die [slachtoffer] te doen en/of te trekken en/of deze/dit (vervolgens) (rondom haar hals/nek) dicht te tapen en/of dichtgetapet gehouden, welk dicht tapen werd voorafgegaan en/of gevolgd door het met tape bijeen binden van de handen/polsen en/of het met tape bijeen binden van de enkels van die [slachtoffer],
terwijl dat feit (mede) de dood tengevolge heeft gehad;
derde subsidiair
hij op 15 juli 2001, althans op een tijdstip in de periode van 15 juli 2001 tot en met 17 juli 2001 te Breda opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
(met kracht) met zijn (gebalde) vuist(en), en/of met een (zeer) hard voorwerp, tegen/op het hoofd en/of tegen/in het gelaat, althans tegen het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of een of meer malen (met kracht) met haar hoofd/gezicht tegen een hard voorwerp of een harde rand of een harde ondergrond geslagen en/of geduwd en/of
een plastic zak, althans een stuk plastic, over het hoofd van die [slachtoffer] gedaan en/of getrokken en/of deze/dit (vervolgens) (rondom haar hals/nek) dicht getapet en/of dichtgetapet gehouden, welk dicht tapen werd voorafgegaan en/of gevolgd door het met tape bijeen binden van de handen/polsen en/of het met tape bijeen binden van de enkels van die [slachtoffer],
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of tengevolge waarvan deze is overleden.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg en in hoger beroep toegelaten wijzigingen begrepen.
Gezien de bewoordingen waarin de verfeitelijking van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde is gesteld, is het naar 's-hofs oordeel de kennelijke bedoeling van de steller daarvan geweest om aan de verdachte ten laste leggen dat hij het slachtoffer opzettelijk heeft gedood door het begaan van één of meer van de in de tenlastelegging genoemde handelingen en dat ten gevolge van één of meer van die handelingen het slachtoffer is overleden.
Gelet daarop leest het hof in het onder 1. subsidiair ten laste gelegde het woord "althans" in de zesde regel als "en/of" en de laatste zinsnede als "ten gevolge van welk één en/of ander voornoemde [slachtoffer] is overleden", en leest de tenlastelegging in die zin verbeterd. De verdachte is door deze verbeteringen niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging overigens schrijffouten voorkomen, zijn die in bovenstaande weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering eveneens niet in de verdediging geschaad.
De bewezenverklaring
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juli 2001 te Breda opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met kracht met zijn gebalde vuisten en met een hard voorwerp tegen het hoofd en tegen/in het gelaat geslagen en/of gestompt en een plastic zak over het hoofd van die [slachtoffer] gedaan en deze vervolgens rondom haar hals dichtgetapet en dichtgetapet gehouden, ten gevolge van welk één en/of ander voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. subsidiair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Door de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat hij het slachtoffer heeft geslagen ter verdediging, nadat hij door het slachtoffer was aangevallen met een mes.
Voor zover verdachte daarmee heeft bedoeld een beroep te doen op noodweer, verwerpt het hof dit verweer aanstonds nu op grond van het onderzoek ter terechtzitting de daaraan ten grondslag gelegde feiten in het geheel niet aannemelijk zijn geworden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte is onder meer gelet op de conclusies, vermeld in de omtrent verdachte opgemaakte (multidisciplinaire) rapportage van het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek van het Ministerie van Justitie, d.d. 31 december 2002, opgemaakt door J.P.M. Hent, psycholoog, J.A. van der Linden en A.A.R. de Kom, beiden psychiater, onder meer inhoudende als conclusie van voornoemde deskundigen -zakelijk weergegeven- dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens dat het onder 1. ten laste gelegde feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van het feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft het hof het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft de moeder van zijn gewezen vriendin in haar woning opgezocht en haar vervolgens met veel geweld om het leven gebracht op de wijze zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Verdachte werd daarbij geleid door - al langer gekoesterde - gevoelens van rancune en/of woede jegens het slachtoffer, dat hij mede verantwoordelijk achtte voor de breuk in de relatie met zijn ex-vriendin.
Na zijn gruwelijke daad heeft de verdachte de sporen daarvan trachten uit te wissen en ervoor gekozen om het stoffelijk overschot van het slachtoffer, na dit te hebben gewikkeld in een dekbed en stevig te hebben vastgebonden met plakband, te vervoeren naar een afgelegen plaats en dit aldaar in brand te steken. Verdachte is hierna zelf naar Frankrijk gevlucht met het doel om aldus vervolging voor zijn daad te ontlopen.
Door het handelen van verdachte is groot leed en verlies toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare.
Een dergelijk gewelddadig delict is een feit waardoor de rechtsorde zeer ernstig is geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt.
Het handelen van verdachte na het begaan van het feit duidt erop dat hij zijn verantwoordelijkheid voor de dood van het slachtoffer hoe dan ook heeft willen ontlopen, waarbij hij geen enkel respect voor het overleden slachtoffer en haar nabestaanden heeft getoond en zich slechts heeft bekommerd om zijn eigen belangen.
Mede op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is tevens rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Anderzijds heeft het hof bij de hoogte van de op te leggen straf rekening gehouden met de hiervoor vastgestelde verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 augustus 2003 niet eerder is veroordeeld in verband met een dergelijk delict.
Bij de op te leggen maatregel heeft het hof in aanmerking genomen de inhoud van:
1. De omtrent verdachte opgemaakte (multidisciplinaire) rapportage van het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek van het Ministerie van Justitie, d.d. 31 december 2002, opgemaakt door J.P.M. Hent, psycholoog, J.A. van der Linden en A.A.R. de Kom, beiden psychiater, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
- als conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen-:
"... Betrokkene kan worden beschouwd als een man die tijdens het tenlastegelegde leed aan een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. Wij zijn van mening dat onderzochte ten tijde van het hem tenlastegelegde weliswaar de ongeoorloofdheid daarvan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid overeenkomstig een dergelijk besef te bepalen. Ondergetekenden concluderen dat onderzochte ten tijde van het plegen van het eerste tenlaste gelegde feit lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat dit feit hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
De kans op herhaling van feiten is naar de mening van het onderzoekend team aanwezig. Vanuit zijn stoornis is betrokkene ingesteld op het aangaan en ontwikkelen van complementaire relaties. Opnieuw kan betrokkene verlaten worden. Betrokkene zal in eerste instantie zijn woede niet of onvoldoende onderkennen. Door isolement, achterdocht en inadequate wijze van steun zoeken zal de door verlating gemobiliseerde woede opnieuw steeds moeilijker hanteerbaar worden. Daarnaast is het aannemelijk dat de kwetsbaarheid door wat er al aan voorafgegaan is zal zijn toegenomen. Een nieuwe verlating kan weer veel woede losmaken waardoor een ernstig geweldsdelict niet uit te sluiten is. De kans op herhaling zal door een behandeling van de stoornis aanzienlijk af kunnen nemen. Om betrokkenes beleving te kunnen bespreken en te modificeren zal een gedwongen behandeling met een duidelijke structuur en wellicht ook ondersteunende medicatie nodig zijn.
Vandaar dat wij adviseren om aan betrokkene een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen...".
Het hof neemt voormelde adviezen en conclusies over en maakt die tot de zijne.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld, nu tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Het hof zal daarnaast tevens bevelen dat de ter beschikking te stellen verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet kan worden opgelegd, nu voornoemde deskundigen ten onrechte zijn uitgegaan van de premisse dat de verdachte het feit zou hebben begaan vanuit rancune jegens het slachtoffer welke is ontstaan door de krenking van verdachte door de dochter van het slachtoffer.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte het feit evenwel heeft begaan juist vanuit een acuut ontstane woede jegens het slachtoffer en dat het feit het gevolg is geweest van niets meer dan een "ordinaire, uit de hand gelopen ruzie" tussen de verdachte en het slachtoffer, welke ruzie zijn oorsprong zou vinden in het feit dat het slachtoffer onder meer goederen, waaronder dagboeken, van de verdachte zou hebben weggemaakt.
De raadsman heeft daarbij -zakelijk weergegeven- het hof verzocht om
- in het geval het hof de mening van de raadsman zou delen - tussenarrest te wijzen en aan de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum te vragen of de door hen gegeven conclusies en adviezen overeind blijven als wordt uitgegaan van het perspectief zoals door de raadsman naar voren is gebracht.
Het hof is van oordeel dat er uit het onderzoek ter terechtzitting van voldoende aanwijzingen is gebleken om de conclusie te rechtvaardigen dat de verdachte heeft gehandeld vanuit al langer gekoesterde gevoelens van rancune en/of woede jegens het slachtoffer. Die gevoelens hielden onmiskenbaar verband met de verbroken relatie van verdachte met de dochter van slachtoffer, hetgeen onder meer blijkt uit de zich in het proces-verbaal van politie bevindende brieven van de hand van verdachte (vide de pagina's 512 en verder van het proces-verbaal nr. PL2033/01-006875). Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat de geweldsexplosie, waarbij verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht, niet het gevolg is geweest van acute - niet aan de krenking van verdachte door de dochter te relateren - woede jegens het slachtoffer en dat er aldus geen sprake is geweest van een gewone, uit de hand gelopen ruzie, zoals door de raadsman is omschreven.
Op het verzoek van de raadsman behoeft derhalve geen gevolg te worden gegeven.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: "Doodslag".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast voorts dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
Dit arrest is gewezen door Mr. Bergkotte, als voorzitter
Mrs. Brandenburg en Begheyn, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Boekelman, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 oktober 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 01
tijd : 09.30
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1964,
,
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring P.I. Noordsingel te Rotterdam
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande
Is bij vonnis van de rechtbank te Breda van 30 januari 2003 ter zake van:
feit 1: "Doodslag"; feit 2 "Overtreding van artikel 157 Wetboek van Strafrecht",
veroordeeld tot:
6 jrn. gev.str. OV. MAV., gelast de tbs met bevel dar hij van overheidswege zal worden verpleegd;