ECLI:NL:GHSHE:2003:AO8300

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.002141.02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Ficq
  • A. de Poorter
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met terbeschikkingstelling en verpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank te Roermond. De verdachte werd beschuldigd van moord, maar het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade en heeft de verdachte veroordeeld voor doodslag. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 5 februari 2002 heeft de verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer, deze met een mes meermalen gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, maar dat er geen sprake was van een kalm beraad en rustig overleg, wat essentieel is voor de kwalificatie van moord. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar het hof verwierp dit argument, omdat er geen onmiddellijke wederrechtelijke aanval was. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beoordeeld, wat het hof meebracht in de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van €1.473,07 te betalen aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in de procedure. Het hof heeft de ernst van het delict, de psychische toestand van de verdachte en het recidivegevaar in overweging genomen bij het bepalen van de straf en de maatregel.

Uitspraak

parketnummer : 20.002141.02
uitspraakdatum : 3 februari 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 30 juli 2002 in de strafzaak onder parketnummer 04/050125-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres]
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De bewezenverklaring
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 5 februari 2002 in de gemeente Roermond opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte op 5 februari 2002 opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
De rechtbank laat hierbij meewegen, dat de verdachte zelf op de bewuste dag de confrontatie met het slachtoffer, [slachtoffer], heeft opgezocht. Hij bewapende zich hiertoe met een mes en een plantenspuit gevuld met amoniak. Toen het slachtoffer in de deuropening verscheen spoot de verdachte hem vrijwel meteen de amoniakoplossing in zijn gezicht. Toen het slachtoffer hierop naar binnen liep, bleef de verdachte aan de voordeur staan. Toen vervolgens de parter en een vriend van het slachtoffer aan de voordeur verschenen liep de verdachte terug in de richting van zijn woning. Desalniettemin bleef hij met de plantenspuit met amoniakoplossing dreigen en spuit daarmee in de richting van de partner en vriend van het slachtoffer. Toen het slachtoffer vervolgens opnieuw naar buiten kwam en de plantenspuit van hem wide afnemen, bedacht de verdachte zich geen moment en is onmiddellijk begonnen op het slachtoffer in te steken, met fatale gevolgen.
De verdachte heeft zelf verklaard dat hij het slachtoffer haatte, en dat het zijn bedoeling was om hem te raken. Indien de verdachte geen mes in zijn handen zou hebben gehad, dan had hij hem de keel willen doorbijten, zo verklaart de verdachte bij de politie.
De rechtbank is van oordeel, dat door bovengenoemde feiten en omstandigheden sprake is van voorbedachte rade. Dat verdachte eerst de plantenspuit heeft gebruikt en toen pas het mes, doet daar niet aan af, evenals het feit dat de verdachte terugliep in de richting van de woning toen de partner en een vriend van het slachtoffer in de deuropening verscheen.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er bij verdachte geen sprake was van een kalm beraad en rustig overleg waarbij het voornemen zou zijn ontstaan om het slachoffer om het leven te brengen, waardoor er in de onderhavige zaak geen sprake was van voorbedachte rade.
De raadsman heeft betoogd dat er de bewuste avond in februari 2002 naar aanleiding van het harder zetten van de muziek bij het slachtoffer in de woning, iets 'brak' bij verdachte, waana hij, na het grijpen van een mes en een plantenspuit gevuld met amoniak, naar het huis van de buren is gegaan.
Toen het slachtoffer, [slachtoffer], in de deuropening verscheen, heeft de verdachte op hem gespoten met amoniak en is daarna blijven staan, terwijl het slachtoffer naar binnen liep.
Nadat de partner van het slachtoffer en een Engelse vriend in de deuropening verschenen, is de verdachte begonnen met het teruglopen naar zijn eigen huis.
Op dat moment kwam het slachtoffer weer naar buiten, en kwam op de verdachte af. Deze zag hem nauwelijks komen. Toen het slachtoffer op de verdachte dook, pakte deze kennelijk uit angst om dood te gaan zijn mes en heeft hij [slachtoffer] gestoken.
De advocaat-generaal heeft ter zitting het navolgende aangevoerd:
Zij betoogt dat verdachte zowel uit woorden als daden blijk heeft gegeven van een kalm beraad en een rustig overleg. Zij leidt dit onder andere af van de verklaringen die de verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie heeft afgelegd: met name de verklaringen van verdachte waarin hij verklaart: "dit is het mes waarmee ik hem heb willen afmaken" en "dit wordt de finale confrontatie". Ook verklaart de verdachte dat hij wist dat hij de eerste zet zou moeten doen.
Ook ziet de advocaat-generaal de voorbedachte rade terug in de daden van de verdachte die bewuste avond:
Zo ziet getuige [getuige 1] de verdachte in de richting van het slachtoffer bewegen, hoort getuige [getuige 2] de verdachte roepen dat het slachtoffer naar buiten moest komen en ziet hij hem een dreigende houding aannemen. Hij hield het mes in zijn hand en het lemmet ervan wees daarbij omhoog.
Voorts voert de advocaat-generaal aan dat de verdachte door in de richting van het slachtoffer, diens partner en vriend stekende bewegingen te maken hij hen uitdaagde, zonder dat daar enige reden toe was.
Het hof overweegt het navolgende:
In tegenstelling tot de rechtbank beziet het hof de gebeurtenis op de bewuste avond als uiteenvallend in twee momenten, die duidelijk van elkaar dienen te worden onderscheiden:
Het eerste moment betreft het meenemen van de plantenspuit en het mes en het spuiten richting de buurman en diens partner en vriend. Het tweede moment betreft de worsteling die is ontstaan tussen de verdachte en het slachtoffer.
Immers, na het spuiten met de plantenspuit gevuld met amoniak loopt de verdachte terug in de richting van zijn huis. Op dat moment komt het slachtoffer -die eerst nog een telefoongesprek heeft gevoerd- naar buiten en loopt in de richting van de verdachte, kennelijk met de bedoeling , zoals kan worden afgeleid uit de verklaring van de getuige [getuige 2], om de plantenspuit van de verdachte af te pakken. Hierna volgt een worsteling waarbij de verdachte en slachtoffer beiden op de grond vallen, waarna de verdachte het slachtoffer een aantal messteken toebrengt.
Het hof is van oordeel, dat er in op dit tweede moment bij de verdachte, die weliswaar eerder het mes had meegenomen maar niet had gebruikt, geen sprake is geweest van rustig overleg en een kalm beraad tussen het moment dat het slachtoffer hem naderde om de plantenspuit af te pakken en het moment van steken.
Het hof acht derhalve de voorbedachte rade niet bewezen.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat er in het onderhavige geval sprake was van noodweer dan wel noodweerexces, aangezien er sprake was van een onmiddellijke, wederrechtelijke aanval. Het slachtoffer had geen recht om de verdachte aan te vallen, aangezien er geen dreigende situatie meer was. Ook acht de raadsman het gebruik van het mes proportioneel, aangezien de verdachte door een jonge, gezonde man werd aangevallen die riep "ik vermoord je."
Indien het hof van oordeel is dat het middel disproportioneel is geweest, beroept de raadsman zich namens zijn cliënt op noodweerexces.
Tenslotte heeft de raadsman ter terechtzitting aangevoerd dat er eventueel sprake is geweest in de onderhavige zaak van putatief noodweer.
Het hof overweegt het navolgende:
Het hof is van oordeel dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van een onmiddellijke wederrechtelijke aanval, nu het slachtoffer, onder meer blijkende uit de getuigenverklaring van [getuige 2], enkel de plantenspuit waarmee eerder hijzelf, die [getuige 2] en zijn vriendin waren bespoten, af wilde pakken.
Naar het oordeel van het hof was er derhalve geen sprake van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding; zodat het beroep op noodweer of noodweerexces moet worden verworpen.
In de onderhavige zaak is voorts niet gebleken dat het slachtoffer de verdachte persoonlijk aanviel om hem te mishandelen.
De verdachte heeft, zoals blijkt uit zijn eigen verklaring, het mes gepakt en uit de schede getrokken, nog voordat het slachtoffer geprobeerd had de plantenspuit van de verdachte af te pakken.
In die situatie was er, naar het oordeel van het hof, geen sprake van een zodanig handelen van het latere slachtoffer dat daardoor bij de verdachte redelijkerwijs de veronderstelling heeft kunnen post vatten dat zich moest verdedigen.
Over verdachte is op 12 juni 2002 gerapporteerd door J.R. Nijdam, zenuwarts en op 20 juni 2002 door drs. D.M.L. Le Haen, klinisch-psycholoog.
In deze rapporten concluderen deze deskundigen dat er bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit sterk verminderd toerekeningsvatbaar was.
Het hof verenigt zich met deze conclusie en zal bij het bepalen van de straf rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Niet is gebleken van enige omstandigheid die de strafbaarheid van de verdachte opheft.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met
-de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
-de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht, namelijk de dood van [slachtoffer];
-het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft het hof voorts rekening gehouden met het feit dat de het bewezenverklaarde is te kwalificeren als 'doodslag'. Dit is een andere kwalificatie dan die door de rechtbank is aangenomen en dan die waarvan de advocaat-generaal in haar requisitoir is uitgegaan.
Voorts is het hof van mening dat door een langdurige gevangenisstraf het isolement waarin de verdachte verkeert nog zal toenemen, waardoor het gevaar op recidive wordt vergroot en de kans op een succesvolle behandeling dienovereenkomstig afneemt.
Het hof is van oordeel dat het in het belang is van de maatschappij en van de verdachte dat de verdachte een behandeling zal ondergaan.
Hierin vindt het hof aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
De redengeving van de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar gevorderd, met aftrek ex. artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met bevel dat de verdachte terbeschikking zal worden gesteld met verpleging van overheidswege.
De raadsman heeft ter terechtzitting ten aanzien de de gevorderde terbeschikkingstelling namens zijn cliënt hiermee ingestemd.
Over de verdachte is op 12 juni 2002 gerapporteerd door J.R. Nijdam, zenuwarts en op 20 juni 2002 door drs. D.M.L. Le Haen, klinisch-psycholoog.
In het rapport van J.R. Nijdam is onder meer geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een gemengde persoonlijkheidsstoornis waarbij hij voldoet aan de (DSM IV) criteria voor zowel de schizoïde als de schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Er zijn voorts aanwijzingen voor psychotische verschijnselen zoals een neiging tot paranoïde en de ten tijde van het tenlastegelegde bestaande psychotische kenmerken. Deze psychotische verschijnselen moeten gezien worden in het kader van bovenbeschreven persoonlijkheidsstoornis en zijn door externe stress geluxeerd. de persoonlijkheidsstoornis hangt samen met affectieve en pedagogische verwaarlozing in de jeugd.
De kans op recidive moet als zeer hoog worden beschouwd. Teneinde de kans op recidive te verminderen c.q. te voorkomen is een langdurige behandeling, begeleiding en ook toezicht op betrokkenes reilen en zeilen noodzakelijk. Gezien de ernst van het tenlastegelegde, het grote recidivegevaar en de ernst van de psychische stoornis wordt geadviseerd de verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging op te leggen.
In het rapport van drs. D.M.L. Le Haen wordt onder meer geconcludeerd dat vanuit de onderzoeksbevindingen bij de verdachte gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, meer speciaal van een high-level borderline persoonlijkheidsstructuur.
Betrokkene voldoet aan de criteria van DSM-IV voor een schizoïde persoonlijkheidsstoornis en heeft daarnaast paranoïde en narcistische trekken. Verder vertoont de verdachte een aantal depressieve kenmerken.
De delictprognose wordt ongunstig geacht. Wanneer de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte onbehandeld blijft, zal de neiging zijn negatieve emoties te verdringen en zijn onvermogen om de daardoor oplopende spanningen te kunnen hanteren, kunnen leiden tot hernieuwd conroleverlies over zijn agressie. Psychiatrische behandeling is noodzakelijk om het recidiverisico en het daaraan verbonden gevaar te beperken.
Geadviseerd wordt een TBS-maatregel met bevel tot verpleging.
Met de conclusies van deze rapporten en de gronden waarop deze conclusies zijn gebaseerd kan het hof zich verenigen en maakt deze tot de zijne.
Uit deze rapporten blijkt dat de verdachte tijdens het begaan van het feit lijdende was aan een ziekelijke stoornis/ gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat er een groot gevaar is voor recidive. Op grond van deze feiten is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van personen, naast een vrijheidsstraf van na te vermelden duur, het opleggen van de maatregel van ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege vereist.
Zulks is, nu het door de verdachte begane strafbare feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, ook toegelaten.
Beslag
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is van zulke aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het bewezen verklaarde is begaan.
Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde partij] , wonende [adres] als gevolg van de onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van ?1.473,07. (zegge: veertienhonderddrieënzeventig euro en zeven eurocent)
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van ? 1.473,07.(zegge: veertienhonderddrieënzeventig euro en zeven eurocent) te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij] , wonende [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij zijn in eerste aanleg gedane vordering, zijnde een bedrag van ?1.473, 07.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"Doodslag".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte.
Beveelt dat de terbeschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, [benadeelde partij], wonende [adres], te betalen een bedrag van ? 1.473,07. (zegge: veertienhonderddrieënzeventig euro en zeven eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van negenentwintig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van het voormelde bedrag aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij, [benadeelde partij], is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [benadeelde partij], wonende [adres], een bedrag van ?1.473,07. (zegge: veertienhonderddrieënzeventig euro en zeven eurocent)
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mes, zijnde het mes getoond op foto 36 op het fotoblad behorende bij een proces-verbaal Technisch Onderzoek, van politie Limburg Noord, afdeling Techische Ondersteuning, met mutatienummer PL 2300/ 02-016699.
Dit arrest is gewezen door Mr. Ficq, als voorzitter
Mrs. De Poorter en Van Dijk, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Polkamp, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 februari 2003.
Mr. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.-
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 03
tijd : 13.30
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres]
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond
Is bij vonnis van de rechtbank te Roermond van 30 juli 2002 ter zake van:
"Moord";
veroordeeld tot:
veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zeven jaar, beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, wijst toe de vordering van de benadeelde partij, veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [benadeelde partij], [adres], te betalen een bedrag van veertienhonderd drieënzeventig euro en zeven eurocent, legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van veertienhonderd drieënzeventig euro en zeven eurocent subsidiair negenentwintig dagen hechtenis ten behoeve van de benadeeld epartij genaamd [benadeelde partij], [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij opheft, bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van veertienhonderd drieënzeventig euro en zeven eurocentten behoeve van voornoemde benadeelde partij daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen (zulks vive versa, dat wil zeggen dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voorneomde benadeelde partij komt te veravllen), veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken tot op heden begroot op nihil, verklaart verbeurd: een mes, verklaart onttrokken aan het verkeer: een bijl, verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan bewezen verklaart en spreekt verdachte daarvan vrij;