ECLI:NL:GHSHE:2003:AO8966

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.002677.02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Van Zon
  • Mrs. Bergkotte
  • Mr. Pijls
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige dochter na langdurig misbruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 mei 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1947 en thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda, werd in eerste aanleg veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor het plegen van ontuchtdelicten met zijn minderjarige dochter. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen met zijn dochter gedurende een periode van negen jaar. De feiten zijn gepleegd op verschillende tijdstippen en omvatten vleselijke gemeenschap met een meisje beneden de twaalf jaar, buiten echt vleselijke gemeenschap met een vrouw die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, en ontucht met zijn minderjarige dochter. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor deze feiten, maar sprak de verdachte vrij van de aanklacht van verkrachting, omdat het bewijs daarvoor tekort schoot. De strafoplegging van vijf jaar gevangenisstraf werd gemotiveerd door de ernst van de feiten, het langdurige misbruik en de impact op het slachtoffer. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte veroordeelde tot een zwaardere straf dan in eerste aanleg was opgelegd. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke voorschriften en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

tegenspraak
na aanh: oip
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 30 september 2002 in de strafzaak onder parketnummer 001678-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1947,
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep van de officier van justitie
Het van de zijde van de officier van justitie ingestelde hoger beroep is ingetrokken nadat de terechtzitting in hoger beroep is aangevangen, doch voordat het hof aan een inhoudelijke behandeling is toegekomen. Nu de officier van justitie rechtens geen belang meer heeft bij een behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep, zal het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen.
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Hoewel het hof voor de in de tenlastelegging opgenomen seksuele omgang tussen verdachte en zijn dochter op zich in het dossier voldoende bewijs aanwezig acht, is het hof van oordeel dat voor het voor verkrachting vereiste geweld of een andere feitelijkheid dan wel bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid zoals dat in de tenlastelegging is omschreven, het bewijs tekort schiet.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1. op tijdstippen in de periode van 1 september 1982 tot en met 3 januari 1985 te Roosendaal, gemeente Roosendaal en Nispen, vleselijke gemeenschap heeft gehad met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met zijn dochter [slachtoffer], geboren op [datum] 1973;
2. op tijdstippen in de periode van 4 januari 1985 tot en met 3 januari 1989 te Roosendaal, gemeente Roosendaal en Nispen, buiten echt, vleselijke gemeenschap heeft gehad met een vrouw, die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met zijn dochter [slachtoffer], geboren op [datum] 1973;
3. op tijdstippen in de periode van 4 januari 1989 tot en met 3 januari 1991 te Roosendaal, gemeente Roosendaal en Nispen, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, [slachtoffer], geboren op [datum] 1973, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, zijn penis en/of een of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht/geduwd.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, onder 2 en onder 3 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde onder 1 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 244 (oud, zoals dit luidde van 15 april 1886 tot 21 april 1984 en zoals deze luidde van 21 april 1984 tot 1 december 1991) van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Het bewezen verklaarde onder 2 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 245, eerste lid (oud, zoals dit luidde van 1 mei 1984 tot 1 december 1991) van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Het bewezen verklaarde onder 3 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 249, eerste lid (oud, zoals dit luidde van 1 september 1988 tot 1 december 1991) van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De artikelen 244, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zijn gewijzigd nadat het bewezenverklaarde was begaan (artikel 244 is gedurende de onder 1 bewezenverklaarde periode zelfs twee maal gewijzigd). Deze wijziging berust evenwel niet op een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van de onderwerpelijke gedraging, zodat het recht wordt toegepast dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde.
De strafbaarheid van de verdachte
In het dossier bevindt zich een rapport van zenuwarts Boeykens d.d. 10 juli 2002, betreffende de persoon van verdachte. Uit dit rapport komt naar voren dat de door verdachte gepleegde feiten hem volledig zijn toe te rekenen. Het hof onderschijft de conclusie in dit rapport en maakt deze tot de zijne.
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het feit dat verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke en morele overwicht op zijn dochter en daarbij in ernstige mate het vertrouwen heeft geschonden dat zijn dochter in hem als vader mocht stellen;
- de omstandigheid dat verdachte zich gedurende een periode van ruim negen jaar meermalen per week heeft schuldig gemaakt aan de bewezen verklaarde feiten, terwijl het seksueel misbruik een aanvang heeft genomen toen het slachtoffer nog zeer jong was, te weten acht jaar;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer, namelijk een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit en verstoring van haar seksuele ontwikkeling;
- het feit dat verdachte bij het plegen van de feiten geen enkele rekening heeft gehouden met de gevoelens van zijn dochter en uitsluitend heeft gedacht aan de bevrediging van zijn eigen belangen en seksuele behoeften.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat het slachtoffer, [slachtoffer], blijkens een zich bij de stukken bevindende brief (betreft een bijlage bij de stukken voeging benadeelde partij in eerste aanleg), immer nog te kampen heeft met de gevolgen van het jarenlange seksuele misbruik door haar vader, zowel op psychisch en lichamelijk gebied als op financieel gebied.
Bij de straftoemeting heeft het hof er verder rekening mee gehouden dat de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen:
10, 27, 57, 244 (oud, zoals dit luidde van 15 april 1886 tot 21 april 1984 en van 21 april 1984 tot 1 december 1991), 245 (oud, zoals dit luidde van 1 mei 1984 tot 1 december 1991), 249 (oud, zoals dit luidde van 1 september 1988 tot 1 december 1991) van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, onder 2 en onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1: "Vleselijk gemeenschap hebben met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, meermalen gepleegd";
2: "Buiten echt vleselijke gemeenschap hebben met een vrouw die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd";
3: "Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door Mr. Van Zon, als voorzitter
Mrs. Bergkotte en Pijls, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Van der Velden, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 mei 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 03
tijd : 13.30
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1947,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda
Is bij vonnis van de rechtbank te Breda van 30 september 2002 ter zake van:
sub 1:"Vleselijk gemeenschap hebben met een meisje beneden de twaalf jaar, meermalen gepleegd",
sub 2:"Buiten echt vleselijke gemeenschap hebben met een vrouw die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd",
sub 3:"Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd",
sub 4:"Verkrachting, meermalen gepleegd",
veroordeeld tot:
vier jaar gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht,
en met bepaling dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en veroordeling van de benadeelde partij in de kosten, begroot op nihil,
en met vrijspraak van hetgeen onder 1 tot en met 4 meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard;