ECLI:NL:GHSHE:2003:AO9031

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.002877.02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Aarts
  • Mrs. Otten
  • Mrs. Valkenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een strafrechtelijke veroordeling voor diefstal met geweld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 mei 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf voor meerdere diefstallen, die voorafgegaan en vergezeld gingen van geweld en bedreiging met geweld tegen personen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf. De gevangenisstraf is verlaagd naar zes jaar en zes maanden, en er zijn schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen. De verdachte is aansprakelijk gesteld voor immateriële schade van €1.237 aan benadeelde partij 1 en €1.717,58 aan benadeelde partij 2. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte, en de maatschappelijke verontrusting die het gewelddadige karakter van de feiten met zich meebracht. De verdachte heeft spijt betuigd en meegewerkt aan het onderzoek, wat in zijn voordeel is meegewogen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Het hof heeft de verplichtingen tot schadevergoeding aan de Staat opgelegd, met bepalingen over de verval van deze verplichtingen indien de verdachte aan zijn verplichtingen jegens de benadeelde partijen voldoet. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

parketnummer : 20.002877.02
uitspraakdatum : 7 mei 2003
tegenspraak;
na aanh: oip
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 18 oktober 2002 in de strafzaak onder parketnummer 01/065023/02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring "Oosterhoek" te Grave.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering.
PRO MEMORIE
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft gelet op het rapport van de psycholoog Ter Heine d.d. 28 augustus 2002. In dit rapport wordt geconcludeerd dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van diens geestvermogens en dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Het hof neemt de conclusies van dit rapport en de gronden waarop zij berusten over en maakt ze tot de zijne.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is.
Bij de strafoplegging heeft het hof ten voordele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij ronduit spijt heeft betuigd voor zijn handelen en direct heeft meegewerkt aan het onderzoek, waardoor ook een groot aantal andere feiten opgelost is kunnen worden.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding -met uitzondering van de feiten ad informandum gevoegd onder c en j- voor welke feiten de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd;
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde partij 1], wonende [adres], als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde feit, immateriële schade heeft geleden welke het hof naar billijkheid begroot op 1.237 euro.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van 1.237 euro te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de verplichting heeft voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde partij 2], wonende [adres], als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van 1717,58 euro.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van 1717,58 euro te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte van zijn verplichting zal zijn bevrijd.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
[benadeelde partij 1], wonende [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Aan de benadeelde partij is door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen ook al zouden ook andere daders daarbij zijn betrokken. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De verdachte heeft de hoogte van deze vordering niet betwist. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
[benadeelde partij 2], wonende [adres] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De oplegging van straf en maatregel is gegrond op de artikelen: 27, 24c, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G :
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de aan de verdachte opgelegde straf en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes jaar en zes maanden.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], wonende [adres], te betalen een bedrag van 1.237,- euro (zegge: éénduizendtweehonderdzevenendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vierentwintig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], wonende [adres], te betalen een bedrag van 1717,58 euro (zegge: éénduizendzevenhonderdzeventien euro en achtenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vierendertig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1], wonende [adres], een bedrag van 1.237,- euro (zegge: éénduizendtweehonderdzevenendertig euro), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], wonende [adres], een bedrag van 1717,58 euro (zegge: éénduizendzevenhonderdzeventien euro en achtenvijftig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige.
Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter
Mrs. Otten en Valkenburg, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Lemmers, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 mei 2003.
Mr. Otten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 01
tijd : 09.30
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring "Oosterhoek" te Grave
Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 18 oktober 2002 ter zake van:
sub 1, sub 2, sub 3 en sub 4 telkens:"Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen",
veroordeeld tot:
zeven jaar gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht,
ten aanzien van feit 3 tevens:
met oplegging aan verdachte van de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], van een bedrag van Eur 1237,--, subsidiair 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en met bepaling dat verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is vergoed,
ten aanzien van feit 4 tevens:
met oplegging aan verdachte van de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], van een bedrag van Eur 1717,58, subsidiair 34 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en met bepaling dat verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is vergoed,
ten aanzien van feit 3 tevens:
toewijzing van de vordering van de benadeelde genaamd [benadeelde partij 1] tot het hierna te noemen bedrag en veroordeling van verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], van een bedrag van Eur 1237,--, met bepaling dat verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is vergoed, met veroordeling van verdachte tevens in de kosten van het geding, door de benadeelde partij gemaaktr en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot de datum van de uitspraak begroot op nihil, en met bepaling dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen
en met bepaling dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte en/of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van de schade;
ten aanzien van feit 4 tevens:
toewijzing van de vordering van de benadeelde genaamd [benadeelde partij 2] tot het hierna te noemen bedrag en veroordeling van verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadee[benadeelde partij 2], van een bedrag van Eur 1717,58, met bepaling dat verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is vergoed, met veroordeling van verdachte tevens in de kosten van het geding, door de benadeelde partij gemaaktr en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot de datum van de uitspraak begroot op nihil, en met bepaling dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen
en met bepaling dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte en/of (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van de schade;
en met vrijspraak van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard;