ECLI:NL:GHSHE:2003:AO9032

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.002060.02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Bergkotte
  • Mrs. Van Zon
  • Mr. Urlings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake productie en bezit van XTC-pillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 april 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1973 en thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Het Schouw' te Amsterdam, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader op grote schaal XTC-pillen heeft geproduceerd en een aanzienlijke hoeveelheid van 5150 pillen voorhanden had. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte niet gericht tegen de vrijspraak van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft zich geconcentreerd op de bewezenverklaring van de feiten die aan de verdachte zijn ten laste gelegd. De bewezenverklaring omvatte het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met specifieke verwijzingen naar de artikelen 2 en 10 van deze wet. Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de gezondheidsrisico's die het gebruik van XTC met zich meebrengt. Uiteindelijk heeft het hof het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met inachtneming van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de bewijsvoering en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

parketnummer : 20.002060.02
uitspraakdatum : 29 april 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 29 juli 2002 in de strafzaak onder parketnummer 4649-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1973,
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting
"Het Schouw" te Amsterdam.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft eveneens tijdig hoger beroep ingesteld, doch dit hoger beroep op 19 november 2002 weer rechtsgeldig ingetokken.
Het hof verstaat, gelet op het verhandelde ter terechtzitting, dat het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet gericht is tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder 1c, 3 en 4 ten laste werd gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelde van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen, alsmede de door het hof aangebrachte verbeteringen, door welke verbeteringen de verdachte niet in zijn belangen is geschaad.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
sub 1A, sub 1B en sub 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1A. in de periode van 20 november 2001 tot en met 22 november 2001, voorafgaande aan de doorzoeking op 22 november 2001 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt een hoeveelheid MDMA (XTC), een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte toen daar, samen en in vereniging met zijn mededader, opzettelijk een hoeveelheid pillen, bevattende MDMA (XTC) in een tabletteermachine vervaardigd;
1B. op 22 november 2001, te Breda, (Prinsenbeek) tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad, in de bij het woonhuis behorende garage: (ruim) 5000 pillen, bevattende MDMA (XTC), een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. in de periode van 20 november 2001 tot en met 22 november 2001, in een woonhuis met bijbehorende opstallen aan de [adres] te Prinsenbeek, in de gemeente Breda tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, als bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken en/of verwerken van MDMA (XTC), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, een tabletteerinrichting en een mengvat en een weegschaal en een trechter en persstempels met diverse logo's en verpakkingsmaterialen en vaten met poeder(resten) en emmers en 107 25-liter vaten gevuld met onder meer ethanol en water met methylamine ethanol en hoeveelheden PMK (3,4-methyleendioxyfenylpropan-2-on) en vulmiddel (lactose), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1A, sub 1B en sub 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd -zakelijk weergegeven- dat het feit dat [medeverdachte 2] gebruik heeft gemaakt van een telefoon(nummer) van [medeverdachte 1], ten aanzien waarvan op 16 november 2001 een bevel ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering was gegeven, niet wil zeggen dat dit automatisch ook moest leiden tot verdenking ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering tegen die [medeverdachte 2]. Het tappen van de telefoon van verdachte in het kader van de -volgens de raadsman niet bestaande- verdenking tegen die [medeverdachte 2] was onrechtmatig. Nu het verdere onderzoek en de verdenking tegen de verdachte hierop zijn gebaseerd, heeft het onderzoek onrechtmatig c.q. onwetmatig plaatsgevonden en is het daaruit voortgekomen bewijs derhalve onrechtmatig verkregen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De stelling van de raadsman dat het bewijs onrechtmatig is verkregen mist feitelijke grondslag, nu uit het dossier blijkt dat eerst op 28 november 2001 en derhalve nadat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd, het bevel tot onderzoek van telecommunicatie ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering, dat voordien op naam van [medeverdachte 1] stond, op naam is gesteld van [medeverdachte 2] en namens de verdediging geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het afluisteren van vóór 28 november 2001 via die aansluiting gevoerde telefoongesprekken onrechtmatig zou zijn.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het sub 1A bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, onder B(oud), van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid(oud), van die wet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Het sub 1B bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, onder C(oud), van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid(oud), van die wet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Het sub 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 10a, aanhef en onder 3(oud), van de Opiumwet, juncto artikel 10, derde lid(oud), van die wet, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder rekening gehouden met het volgende:
Verdachte en zijn mededader hebben zich op grote schaal schuldig gemaakt aan de productie van XTC-pillen en de voorbereiding daarvan. Daarnaast heeft verdachte een hoeveelheid van 5150 XTC-pillen voorhanden gehad.
In zijn algemeenheid geldt dat het gebruik van XTC-tabletten gezondheidsrisico's voor de gebruikers met zich meebrengt. Uit medisch onderzoek naar de klinische en toxicologische aspecten van XTC-gebruik is gebleken dat inname van de in XTC-tabletten voorkomende stof MDMA tot afbraak van serotine leidt, welke juist een belangrijke rol in het centrale zenuwstelsel speelt voor de regulering van diverse lichaamsfuncties. Deze schade is blijvend. Voorts is op grond van onderzoek geconcludeerd dat gebruik van XTC een bijzonder groot risico op psychiatrische stoornissen met zich meebrengt. Tevens geldt dat al dan niet opzettelijke toevoeging van schadelijke stoffen aan XTC-tabletten eveneens onomkeerbare schade aan het menselijk lichaam kan toebrengen.
Uit de stukken is gebleken dat de inrichting al enige tijd in werking is geweest.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2(oud), 10(oud) en 10a(oud) van de Opiumwet.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1A, sub 1B en sub 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte sub 1A, sub 1B en sub 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1A: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B(oud), van de Opiumwet gegeven verbod";
1B: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C(oud), van de Opiumwet gegegen verbod";
2: "Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10(oud) van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door Mr. Bergkotte, als voorzitter
Mrs. Van Zon en Urlings, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Van Scherpenzeel, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2003.
Mr. Urlings is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.-
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 02
tijd : 09.30
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1973,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Het Schouw" te Amsterdam
Is bij vonnis van de rechtbank te Breda van 29 juli 2002 ter zake van:
feit 1: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegegen verbod"
en
"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegegen verbod",
feit 2: "Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit",
veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de tijd van 6 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met vrijspraak van hetgeen - onder 1 B, uitsluitend voor zover het betreft de exact aangegeven hoeveelheid amfetamine, - onder feit 1 C, - onder feit 3 en - onder feit 4, en met vrijspraak van hetgeen onder 1 A en B en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan bewezen is verklaard;