ECLI:NL:GHSHE:2003:AO9465

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.000525.03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Aarts
  • Mrs. Otten
  • Mrs. Valkenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 augustus 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 januari 2003. De verdachte, geboren in 1971 en thans preventief gedetineerd, werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het hof oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte op 5 augustus 2002 in 's-Hertogenbosch met een koevoet en een vuurwapen op het slachtoffer heeft ingeslagen en geschoten, maar sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdachte had de confrontatie met het slachtoffer opgezocht, maar het hof kon niet vaststellen dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en moest een schadevergoeding van € 2.070,-- betalen aan het slachtoffer. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van het geweld op het slachtoffer en zijn omgeving. De beslissing van het hof om het eerdere vonnis te vernietigen was gebaseerd op een andere bewezenverklaring dan die van de rechtbank.

Uitspraak

tegenspraak
na aanh: oip
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 januari 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/049136-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1971,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring
P.I. Nieuw-Vosseveld te Vught.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De bewezenverklaring
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 5 augustus 2002 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een koevoet op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en vervolgens meermalen met een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 5 augustus 2002 te 's-Hertogenbosch een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen van het kaliber .22, en munitie van categorie III, te weten een aantal patronen van het kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat verdachte bewust de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht, teneinde hem, gelet op de meegenomen wapens, op gewelddadige wijze te bejegenen. Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] slechts bij toeval heeft ontmoet, mede gezien zijn weigerachtige houding om de naam van de zogenaamd toevallig passerende kennis te noemen en gezien de overige omstandigheden, volstrekt onaannemelijk. Dat hij echter daarbij toen en ook nog op het moment dat hij het voertuig waarin hij is komen aanrijden heeft verlaten, het oogmerk had om [slachtoffer] om het leven te brengen, valt uit de bewijsmiddelen niet af te leiden. Wel kan daarentegen worden vastgesteld dat verdachte ten gevolge van de door hem opgezochte confrontatie waarbij hij zich heeft bediend van wapens, te weten een koevoet en een geladen vuurwapen, die, gelet op de wijze waarop het gebruik daarvan heeft plaatsgevonden, geëigend waren tot het bewerkstelligen van de dood van [slachtoffer], daarmee vervolgens welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat laatstgenoemde door zijn handelen zou kunnen komen te overlijden.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde onder 1 subsidiair en onder 2 uitsluit.
Het bewezen verklaarde onder 1 subsidiair is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Het bewezen verklaarde onder 2 is als misdrijf voorzien in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie en bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (munitie).
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake van soortgelijke feiten als het bewezen verklaarde onder 2 is veroordeeld;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer, bestaande uit lichamelijke, psychische en emotionele schade, en bij hem dierbare personen uit zijn directe omgeving en
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is, in het bijzonder in de wijk waar zowel het slachtoffer als verdachte woonachtig zijn of waren.
Met name heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met de omstandigheid dat het conflict tussen verdachte en [slachtoffer] al enkele jaren speelt, waar ook andere mensen in hun omgeving bij worden betrokken en waarbij verbaal en lichamelijk geweld, alsmede intimidatie, niet worden geschuwd. Daarbij wordt het kennelijk door verdachte als normaal ervaren om een vuurwapen voorhanden te hebben en daarmee over straat te gaan en cafés te bezoeken. Dit alles heeft geleid tot een explosieve situatie, welke op 5 augustus 2002 door toedoen van verdachte tot uitbarsting is gekomen en waarbij het geenszins ondenkbaar is dat het fataal voor het slachtoffer [slachtoffer] zou kunnen zijn afgelopen.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij kennelijk slechts een gewelddadige oplossing van een geschil voorstaat en daartoe de straat -als het publieke domein bij uitstek- als zijn gevechtsterrein kiest, zonder zich rekenschap te geven van de ernstige gevoelens van onveiligheid, die een dergelijk handelen voor zijn medeburgers oproept.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat, [slachtoffer], wonende te [adres], als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van Eur. 2.070,--. Het hof stelt de materiële schade op Eur. 70,--. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op Eur. 2.000,--.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van Eur. 2.070,--, te betalen ten behoeve van het slachtoffer voornoemd.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de hierna te noemen vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [adres], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend, welke strekt tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade.
De vordering, belopende een bedrag van Eur. 41.975,68 is door de eerste rechter toegewezen tot een bedrag van Eur. 2.070,--.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Het hof is -met de eerste rechter- van oordeel dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waaronder immateriële schade, tot na te melden bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien de verdachte heeft voldaan aan de voornoemde opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen.
De proceskosten worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen:
36f, 24c, 45, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht en
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1 subsidiair: "Poging tot doodslag";
2: "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III",
en
"Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], wonende te [adres], te betalen een bedrag van Eur. 2.070,-- (zegge: tweeduizend en zeventig Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van eenenveertig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de na te vermelden vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [slachtoffer], wonende te [adres], een bedrag van Eur. 2.070,--.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op Eur. 820,--.
Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter
Mrs. Otten en Valkenburg, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Van der Velden, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 augustus 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 09
tijd : 13.30
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1971,
,
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring P.I. Nieuw-Vosseveld te Vught
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande
Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 januari 2003 ter zake van:
sub 1 subsidiair: "Poging tot doodslag",
sub 2:
"Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III",
en
"Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie",
veroordeeld tot:
30 mnd. gev.str. OV. + MAV.
tav. sub 1 subs. bovendien: verpl. tot bet.a.d.Staat tbv. [slachtoffer] € 2.070 subs. 41 dgn.hecht. + toew.vord.ben.partij [slachtoffer]
€ 2.070,-- + veroordeling verd. in kosten ben.partij € 820,-- + afw.vord. mbt. € 7,--
tav. sub 1 prim.: vrijspraak