2.1. Het hof gaat in deze zaak uit van de volgende niet of niet voldoende betwiste feiten.
2.1.1. Op of omstreeks 5 mei 1998 hebben [appellanten] van [geïntimeerden] voor een bedrag van ƒ 155.000 gekocht, zoals in de notariële transportakte van 26 juni 1998 omschreven: "een perceel grond met daarop staand (het hof leest: een) voor de sloop bestemd woonhuis (...) staande en gelegen te [plaats], gemeente [gemeente], plaatselijk bekend [adres], uitmakende een ter plaatse kennelijk aangeduid gedeelte van het kadastrale perceel der gemeente [gemeente] sectie C nummer 5233, ter grootte van ongeveer vijf are dertig centiare (530 m2) of zo groot als na opmeting vanwege de Dienst voor het kadaster en de openbare registers zal blijken (...)."
2.1.2. In de transportakte is voorts (in artikel 2 lid 2) het volgende beding opgenomen: "Over- of ondermaat van het verkochte zal aan geen van partijen enig recht verlenen."
2.1.3. [appellanten] hebben de bestaande bebouwing op het gekochte perceel gesloopt en aldaar een nieuw woonhuis met garage gebouwd.
2.2. Het gaat in deze procedure - samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang - om het volgende.
2. 2.1. [appellanten] hebben in deze procedure gevorderd - kort samengevat - [geïntimeerden] te gelasten mee te werken aan het notariële transport of de levering van 77 m2 grond van het in de dagvaarding nader omschreven perceel, subsidiair [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 22,518,65 met nevenvorderingen. Aan hun vordering hebben [appellanten] ten grondslag gelegd dat zij enige tijd na verwerving van het perceel hebben ontdekt dat de oppervlakte van het perceel niet ongeveer 530 m2 bedroeg, maar 453 m2, zodat aan hen circa 77 m2 grond te weinig is geleverd.
2.2.2. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen dat de wet in artikel 7:17 lid 5 BW het vermoeden geeft dat de oppervlaktevermelding slechts als aanduiding is bedoeld en dat de juistheid van dat vermoeden in casu wordt bevestigd doordat in de transportakte staat vermeld "ongeveer 530 m2" en bovendien is bepaald dat de opmeting door het Kadaster de grootte van het verkochte bepaalt. Dat vermoeden is weerlegbaar maar [appellanten] hebben niet gesteld dat de oppervlakte van het verkochte van wezenlijke betekenis is voor de vraag of het geleverde aan de koopovereenkomst beantwoordt en evenmin is gesteld of gebleken dat partijen een prijs per m2 overeengekomen zijn - aldus de rechtbank - zodat de primaire en subsidiaire vorderingen van [appellanten] worden afgewezen.
2.3. Bij memorie van grieven hebben [appellanten] hun eis vermeerderd door zowel hun primaire als subsidiaire vordering te vermeerderen met een bedrag van € 10.000 in verband met de mindere waarde van hun woning doordat - zoals het hof begrijpt - de oorspronkelijke bouwplannen niet gerealiseerd konden worden.
2.4. De door [appellanten] opgeworpen grieven hebben - mede gelet op de toelichting op die grieven - de kennelijke strekking de zaak in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen.
2.5. Naar de kern stellen [appellanten] dat voor de breedte van het op grond van de koopovereenkomst te leveren perceel mede bepalend was een (basalten) paaltje dat zich aan de voorzijde van het perceel aan de [straat] bevond, dat de breedte gemeten vanaf dat paaltje ongeveer 14 meter bedroeg en dat dit paaltje ook een van de ijkpunten bij de kadastrale meting zou zijn. [appellanten] stellen verder dat door of namens [geïntimeerden] na de aankoop maar nog vóór de opmeting van het perceel door het Kadaster dat paaltje twee meter verplaatst is, waardoor het geleverde perceel over de volle lengte twee meter smaller was.
2.6. [geïntimeerden] erkennen dat het (basalten) paaltje mede de grens van het op grond van de koopovereenkomst te leveren perceel vormde, maar zij betwisten gemotiveerd dat dit paaltje is verplaatst. Overeenkomstig het uitdrukkelijke bewijsaanbod van [appellanten] zal het hof hen toelaten te bewijzen dat door of namens [geïntimeerden] het (basalten) paaltje na de koop van het perceel maar vóór de opmeting daarvan door het Kadaster ongeveer twee meter verplaatst is.
2.7. Nu de uitkomst van de bewijslevering mede van belang kan zijn voor het beroep van [geïntimeerden] op artikel 7:23 BW (klachtplicht van de koper), zal het hof het getuigenverhoor als bedoeld in rechtsoverweging 2.6 tevens benutten voor de vaststelling van het tijdstip waarop [appellanten] kennis hebben gekregen van de - door hen te bewijzen - verplaatsing van het paaltje.