ECLI:NL:GHSHE:2003:AR2481

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0200548-RO
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. Drijkoningen
  • J. Den Hartog Jager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst bedrijfsruimte en bijbehorende woonruimte wegens huurachterstand

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van huurders tegen een vonnis van de rechtbank Roermond. De huurders, een vennootschap onder firma en haar vennoten, hebben op 1 april 2000 een huurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte en bijbehorende woonruimte. De huurprijs bedroeg f. 4.662,28 per maand, vooruit te betalen. De huurders zijn echter in gebreke gebleven met hun huurbetalingen, wat heeft geleid tot een huurachterstand van meerdere maanden. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de huurders veroordeeld tot ontruiming.

In hoger beroep hebben de huurders twee grieven ingediend. De eerste grief betreft de vraag of de tekortkomingen in de huurbetalingen voldoende zwaarwegend zijn om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De tweede grief betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de huurders gedurende een periode van ruim anderhalf jaar regelmatig huurachterstanden hebben laten bestaan en dat zij vrijwel nooit tijdig aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan.

Het hof oordeelt dat de tekortkomingen van de huurders, gezien hun ernst, voldoende zijn om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De belangen van de huurders bij voortzetting van de huurovereenkomst zijn niet opgewassen tegen de belangen van de verhuurster. De eerste grief faalt, en de tweede grief heeft geen zelfstandige betekenis. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling van de eisvermeerdering door de verhuurster.

Uitspraak

typ. BH
rolnr. C0200548/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
zesde kamer, van 30 september 2003,
gewezen in de zaak van:
1. de vennootschap onder firma [APPELLANTE SUB 1], voorheen genaamd [VOORMALIGE NAAM VOF],
en haar vennoten
2. [APPELLANTE SUB 2],
3. [APPELLANT SUB 3],
gevestigd, respectievelijk wonende te [plaats],
appellanten bij exploot van dagvaarding van
15 mei 2002,
verder te noemen: huurders,
procureur: mr. R.J.A. Slag,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
verder te noemen: verhuurster,
procureur: mr. R.J.H. van den Dungen,
op het hoger beroep tegen het onder rolnummer 85399/CV EXPL 01-2442 door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Roermond gewezen vonnis van 9 april 2002 tussen verhuurster als eiseres en huurders als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 27 november 2001.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben huurders twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de oorspronkelijke vordering met veroordeling van verhuurster in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft verhuurster de grieven bestreden en tevens haar eis vermeerderd.
2.3. Huurders hebben zich bij akte verzet tegen de eisvermeerdering. Bij beschikking van de eerste enkelvoudige kamer van dit hof van 17 september 2002 is het bezwaar afgewezen.
2.4. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld hebben huurders niet meer gereageerd op de vermeerdering van eis. Zij hebben pleidooi gevraagd, eerst met het verzoek mondeling, nadien om schriftelijk te pleiten, maar ook daarvan is afgezien.
2.5. Partijen hebben ten slotte de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Grief 1 luidt:
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld, op grond van de gestelde omstandigheden zoals deze voortvloeien uit de inleidende dagvaarding alsmede conclusie van repliek van gedaagde (bedoeld zal zijn eiseres), dat voornoemde feiten en omstandigheden voldoende zwaarwegend zijn om een ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, daterend van 1 april 2000, met daaraan gekoppeld een bevel ontruiming, te rechtvaardigen.
Grief 2 luidt:
Ten onrechte zijn appellanten in de proceskosten veroordeeld van de procedure in eerste aanleg.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Huurders hebben met ingang van 1 april 2000 voor de
duur van 5 jaren van verhuurster bedrijfsruimte (in
de zin van art. 7A:1624 (oud) BW) en daarbij behorende woonruimte te [plaats] gehuurd tegen een (aanvangs)huur-
prijs van f. 4.662,28 per kalendermaand bij vooruitbetaling te voldoen.
Huurders zijn tekortgeschoten in de nakoming van verplichtingen die voor hen voortvloeien uit de huurovereenkomst.
De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis op deze grond de huurovereenkomst ontbonden en huurders veroordeeld tot ontruiming.
In hoger beroep is inzet van rechtsstrijd tussen partijen de vraag of de tekortkomingen, gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt (art. 6:265 BW).
4.2. Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking:
1. Per 1 april 2001 bestond een huurachterstand van 8 maanden. Uit dien hoofde heeft verhuurster een (verstek)vonnis dd. 8 mei 2001 verkregen tegen huurders waarbij onder meer de huurovereenkomst werd ontbonden en huurders werden veroordeeld tot betaling van ruim veertig duizend gulden. Dit vonnis is niet geëxecuteerd nadat een derde de geldvordering had betaald.
2. Ten tijde van de inleidende dagvaarding (6 november 2001) bestond een huurachterstand van drie maanden (huur voor de periode september, oktober en november 2001). Eind november 2001 is deze huur voldaan.
3. Ten tijde van conclusie van repliek, 8 januari 2002, waren de huurpenningen voor de maanden december 2001 en januari 2002 niet voldaan.
4. Tussen partijen is een kort geding gevoerd. In de inleidende dagvaarding dd. 3 mei 2002 stellen huurders, eisers in die procedure, dat er een huurachterstand bestaat van "nog maar" 4 maanden.
4.3. Uit deze vaststelling volgt dat huurders gedurende een periode van ruim anderhalf jaren bijna voortdurend huurachterstanden, van meerdere termijnen groot, hebben laten bestaan. Zij hebben vrijwel nooit tijdig (dat wil zeggen bij vooruitbetaling) aan hun huurbetalingsverplichtingen voldaan.
Huurders hebben bovendien in hun handelwijze volhard ondanks het verstekvonnis, de inleidende dagvaarding in deze zaak en de zitting bij de kantonrechter op 27 november 2001. Na het eindvonnis is de achterstand niet aanstonds voldaan.
4.4. Het hof is van oordeel dat reeds de genoemde tekortkomingen voldoende ernstig zijn om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Op de overige geschillen die partijen verdeeld houden, hoeft het hof dan ook niet in te gaan. Het belang van huurders bij voortzetting van hun zaak en het huurgenot van hun woning is ontoereikend om van verhuurster te verlangen de huurovereenkomst voort te zetten met achterstelling van haar eigen belangen.
De conclusie is dan dat grief 1 faalt.
4.5. Grief 2 heeft geen zelfstandige betekenis. Terecht heeft de kantonrechter huurders in de proceskosten veroordeeld nu zij als de in het ongelijk gestelde partij zijn aan te merken. Zij zullen als zodanig ook in hoger beroep in de kosten worden verwezen.
4.6. Bij wege van vermeerdering van eis heeft verhuurster de contractuele boete, opgelopen tot € 14.520,97 (overeenkomende met f. 32.000,-), van huurders gevorderd. Op deze vordering hebben huurders nog niet gereageerd. Het hof zal daarom de zaak naar de rol verwijzen teneinde huurders in de gelegenheid te stellen zich uit te laten met betrekking tot de vermeerderde eis.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
ten aanzien van de eisvermeerdering:
verwijst de zaak naar de rol van 11 november 2003 zodat huurders zich kunnen uitlaten omtrent hetgeen in rov. 4.6. is bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de mrs. Van Etten, Drijkoningen en Den Hartog Jager en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 30 september 2003.