ECLI:NL:GHSHE:2004:AO2096

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200300535
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Teeffelen
  • P. van Zinnen
  • A. van Soest-van Dijkhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking

In deze zaak gaat het om de tijdigheid van de inschrijving van een echtscheidingsbeschikking. De man, appellant, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 april 2003, waarin zijn verzoek tot vernietiging van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 31 juli 1998 werd afgewezen. De vrouw, geïntimeerde, heeft verzocht om de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 november 2003, waarbij de man en zijn raadsman, evenals de raadsman van de vrouw, aanwezig waren. De vrouw en de officier van justitie waren niet verschenen.

De man stelt dat de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking niet tijdig heeft plaatsgevonden, aangezien deze pas op 5 augustus 1999 is ingeschreven, terwijl de termijn van inschrijving volgens hem op 30 maart 1999 eindigde. De rechtbank had eerder op 21 november 2001 de vordering van de officier van justitie om de inschrijving te doorhalen ingetrokken, wat leidde tot de huidige procedure. De vrouw betwist de grieven van de man en stelt dat hij ook tegen de echtscheiding zelf hoger beroep heeft ingesteld, waardoor de beschikking pas op 17 mei 1999 in kracht van gewijsde is gegaan.

Het hof oordeelt dat de man niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht van hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding zelf. De inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 5 augustus 1999 is derhalve binnen de wettelijke termijn van zes maanden geschied. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, onder aanvulling van de gronden, en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven op 15 januari 2004.

Uitspraak

Rekestnummer R200300535
GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
de man,
procureur mr. A.H.J. Barten,
t e g e n :
[de vrouw],
wonende op de Nederlandse Antillen,
en met gekozen woonplaats in Nederland te [woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw,
procureur mr. T.P.M. Kouwenaar.
Alsmede de overige belanghebbenden:
- [X],zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
- De Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch,
- De Ambtenaar van de Burgerlijke Stand te [plaats van huwelijksvoltrekking],
zetelende te [plaats van huwelijksvoltrekking].
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 april 2003, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 22 juli 2003, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
A. voor recht te verklaren dat de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gegeven door de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 31 juli 1998 tussen appellant en [de vrouw] niet tijdig is geschied en
B. de ambtenaar van de burgerlijke stand te [plaats van huwelijksvoltrekking] te bevelen om de latere vermelding betreffende echtscheiding d.d. 5 augustus 1999 van gemelde echtscheidingsbeschikking door te halen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 september 2003, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2003. Bij die gelegenheid zijn gehoord de man en zijn raadsman en de raadsman van de vrouw, alsmede de ambtenaar van de burgerlijke stand te [plaats van huwelijksvoltrekking]. De vrouw en de officier van justitie zijn niet verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 februari 2003;
- het faxbericht van de vrouw d.d. 18 november 2003;
- de ter zitting overgelegde brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand te Amsterdam d.d. 20 oktober 1999.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd op 1 april 1995 te [plaats van huwelijksvoltrekking]. Uit dit huwelijk is op [datum] te [plaats]de minderjarige [kind] geboren.
Bij beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 31 juli 1998 is tussen de man en de vrouw onder meer de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat het gezag over [kind] aan de vrouw alleen toekomt. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 5 augustus 1999.
4.2. De officier van justitie heeft de rechtbank op 20 maart 2001 verzocht de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking door te halen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de officier zijn verzoek ingetrokken, waarop de rechtbank bij beschikking van 21 november 2001 heeft verstaan dat op de ingetrokken vordering niet meer behoefde te worden beslist.
4.3. Bij beschikking van 24 juni 2002 van de rechtbank te Arnhem is bepaald dat de vrouw en haar huidige echtgenoot (de vrouw is inmiddels hertrouwd) de heer [X] gezamenlijk worden belast met het gezag over [kind] en dat [kind] voortaan de geslachtsnaam "[X]" zal hebben.
4.4. Op 24 september 2002 heeft de man bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch een verzoek tot verklaring voor recht ingediend dat de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking niet tijdig is geschied.
Tevens heeft de man hierbij een bevel tot doorhaling van de latere vermelding betreffende de echtscheiding van 5 augustus 1999 verzocht.
De echtscheidingsbeschikking is voor wat betreft de uitgesproken echtscheiding volgens hem in kracht van gewijsde getreden op 30 september 1998. De termijn van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand eindigde -aldus de man- op 30 maart 1999. Nu de echtscheidingsbeschikking pas op 5 augustus 1999 is ingeschreven, heeft de echtscheidingsbeschikking volgens de man haar rechtskracht verloren op grond van artikel 1:163 lid 3 BW.
4.5. Bij bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen. De man is hiervan in hoger beroep gekomen en heeft vijf grieven aangevoerd. De vrouw heeft deze grieven gemotiveerd betwist.
4.6. De man stelt in zijn eerste en vierde grief dat de hij in zijn beroepschrift tegen de echtscheidingsbeschikking van 31 juli 1998 uitdrukkelijk heeft vermeld dat hij in de echtscheiding berust en hij in het petitum uitsluitend heeft verzocht de nevenvoorzieningen te vernietigen.
4.7. De vrouw is van mening dat de man ook tegen de echtscheiding zélf hoger beroep heeft ingesteld, waardoor de echtscheidingsbeschikking pas met ingang van 17 mei 1999 in kracht van gewijsde is gegaan en derhalve de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking niet te laat is geschied. Zij verwijst hierbij naar het gelijkluidende advies van de ambtenaar van de burgerlijke stand te Amsterdam van 20 oktober 1999.
4.8. Het hof oordeelt op dit punt als volgt.
De man heeft in zijn beroepschrift van 23 september 1998, gericht tegen de echtscheidingsbeschikking van 31 juli 1998, zijn eerste grief als volgt geformuleerd:
"Ten onrechte heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch in haar beschikking van 31 juli 1998 overwogen, dat de man de duurzame ontwrichting niet heeft betwist en evenmin het verzoek tot het treffen van nevenvoorzieningen."
Zoals de ambtenaar van de burgerlijke stand te Amsterdam in zijn advies van 20 oktober 1999 terecht heeft geconcludeerd, heeft de man door het instellen van voornoemde grief niet ondubbelzinnig afstand gedaan van zijn recht van hoger beroep ten aanzien van de echtscheiding zélf. Dit wordt niet anders doordat de man in de aanhef van zijn appelschrift van 23 september 1998 verklaart te berusten in de beschikking van de arrondissementsrechtbank voor zover dit betreft de uitgesproken echtscheiding van partijen en in het petitum van het appèlschrift ook niet verzoekt de echtscheidingsbeschikking te vernietigen.
Mét de ambtenaar van de burgerlijke stand is het hof van oordeel dat niet lichtvaardig mag worden aangenomen dat in een rechterlijke uitspraak is berust. Hiervoor is immers alleen plaats indien door de betreffende partij na die uitspraak een houding is aangenomen waaruit in het licht van de omstandigheden van het geval ondubbelzinnig blijkt dat deze zich bij de uitspraak neerlegt. Door de duurzame ontwrichting alsnog te betwisten is hiervan geen sprake.
Dit betekent dat de echtscheidingbeschikking eerst in kracht van gewijsde is gegaan op 17 mei 1999 (twee maanden na de beschikking van het hof van 17 maart 1999) en dat derhalve de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 5 augustus 1999 ruimschoots binnen de wettelijke inschrijvingstermijn van zes maanden is geschied.
Nu het hof reeds op deze grond het verzoek van de man afwijst, behoeven de overige grieven geen bespreking. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, zij het onder aanvulling van de gronden.
4.9. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 april 2003, onder aanvulling van de gronden;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Teeffelen, Van Zinnen en Van Soest-van Dijkhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 januari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.