ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4643

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.005538.03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Van den Elzen
  • Mrs. Claassens
  • Mr. Quaadvliet-van den Bongard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van bewijs verkregen door onrechtmatig onderzoek aan het lichaam

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Maastricht. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft de rechtmatigheid van de bewijsvergaring onderzocht, waarbij het van belang was dat de verdachte op 27 maart 2003 werd aangetroffen met verdovende middelen. De politie had de verdachte in het zicht gekregen in een gebied met veel drugsoverlast en had hem aangesproken. Tijdens deze confrontatie weigerde de verdachte zijn vuist te openen, waarna de politie fysiek ingreep om de vuist te openen. Het hof oordeelde dat dit handelen van de politie een onrechtmatig onderzoek aan het lichaam vormde, omdat de verdachte op dat moment nog niet was aangehouden en er geen ernstige bezwaren tegen hem bestonden. Dit onderzoek was in strijd met artikel 56 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, dat de bescherming van de burger tegen onnodige aantasting van zijn fysieke integriteit beoogt. Het hof concludeerde dat het door dit onrechtmatige onderzoek verkregen bewijs, evenals het bewijs dat in de auto van de verdachte werd aangetroffen, uitgesloten moest worden van het bewijs. Hierdoor was er onvoldoende wettig bewijs om de verdachte te veroordelen, en werd hij vrijgesproken van de tenlastelegging.

Uitspraak

tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Maastricht van 3 juni 2003 in de strafzaak onder parketnummer 03/620204-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1949,
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
dat hij op of omstreeks 27 maart 2003 in de gemeente Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 0,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet.
-2-
De rechtmatigheid van de bewijsvergaring
In het proces-verbaal van aanhouding relateren de verbalisanten het volgende:
Verbalisanten, gekleed in burger, zagen de hun ambtshalve als drugsdealer bekende verdachte lopen op de [gebied] (een gebied met veel drugsoverlast). Zij zagen dat de verdachte werd aangesproken door twee onbekende personen, dat de verdachte met deze personen langs een viskraam liep, dat de verdachte in de richting van de verbalisanten keek en vervolgens met een arm zwaaide naar de onbekende personen.
De verbalisanten liepen naar de verdachte en maakten zich bekend als politie. De verbalisanten zagen dat de verdachte zijn linkervuist dichtkneep en verzochten de verdachte om zijn vuist te openen. Toen hieraan geen gehoor werd gegeven, heeft een der verbalisanten de vingers van de linkervuist van de verdachte leeggemaakt. De verbalisanten zagen dat de verdachte in deze hand enkele bolletjes, gelijkend op heroïne en cocaïne en verpakt in plastic, hield. Hierop is de verdachte meegedeeld dat hij was aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Het hof overweegt dat het door de politie met fysieke kracht openen van een door een persoon dichtgeknepen vuist, teneinde te kunnen zien wat die dichtgeknepen vuist bevat, een onderzoek aan het lichaam van die persoon is.
Ingevolge het bepaalde in art. 56 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen de verdachte, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze wordt onderzocht aan zijn lichaam of kleding.
Naar het oordeel van het hof heeft het onderhavige onderzoek aan het lichaam van de verdachte plaatsgehad in strijd met genoemde bepaling, immers (i) de verdachte was nog niet aangehouden op het moment dat het onderzoek plaatsvond, (ii) tegen de verdachte bestonden geen ernstige bezwaren en (iii) er is geen bevel tot het onderzoek gegeven door een officier van justitie of hulpofficier.
Gelet op de ernst van de schending van art. 56 lid 1 Sv, welke bepaling strekt ter bescherming van de burger tegen onnodige aantasting van zijn fysieke integriteit als gevolg van een ingrijpend dwangmiddel als onderzoek aan het lichaam, moet het door dit (onrechtmatige) onderzoek verkregen materiaal worden uitgesloten van het bewijs.
Het vervolgens in de auto van de verdachte aangetroffen materiaal (twee bolletjes cocaïne) moet eveneens worden uitgesloten van het bewijs, nu het onderzoek in de auto uitsluitend plaatsvond nadat op de hiervoren omschreven onrechtmatige wijze verdenking tegen de verdachte was ontstaan. Aldus moet het materiaal in de auto worden gezien als vrucht van eerder onrechtmatig handelen van de politie.
Gelet op het vorenstaande moet de verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig bewijs.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het als voormeld ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door Mr. Van den Elzen, als voorzitter
Mrs. Claassens en Quaadvliet-van den Bongard, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Koningstein, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 februari 2004.
Mr. Quaadvliet-van den Bongard is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 06
tijd : 11.30
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1949,
wonende te [adres],
Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Maastricht van 3 juni 2003 ter zake van:
"Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod",
veroordeeld tot:
2 wkn gev.str. OV.