4.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) [geïntimeerde] is op huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met [voormalig echtgenoot]. Vanaf de echtscheiding in 1997 bewoont zij met hun twee kinderen de voormalige echtelijke woning, een appartement aan de
[adres] te [plaats]. Dit appartement was eigendom van [voormalig echtgenoot], evenals een vakantiewoning te Kamperland.
b) Op beide woningen heeft [geïntimeerde] op 9 juli 1997 conservatoir beslag doen leggen in verband met een vordering van haar op [voormalig echtgenoot] op grond van verrekening in het kader van de huwelijkse voorwaarden. In het verlof voor dit beslag is deze vordering begroot op ƒ 350.000,= inclusief rente en kosten.
c) Bij vonnis in kort geding van 3 november 1997 is dit bedrag verlaagd tot ƒ 140.000,= inclusief rente en kosten. Daarbij is in dit vonnis overwogen: "Het beslag op beide panden zal kunnen worden opgeheven indien tot dat bedrag een bankgarantie wordt gesteld. Het beslag op de echtelijke woning zal moeten worden opgeheven als een bankgarantie tot een bedrag van ƒ 40.000,= wordt gesteld."
d) Bridgehead Corporation NV heeft aan [voormalig echtgenoot] een lening verstrekt van ƒ 400.000,=, tot zekerheid waarvan [voormalig echtgenoot] op 18 mei 2001 een hypotheek voor dat bedrag op het appartementsrecht aan Bridgehead
Corporation NV heeft verleend. Bestuurder van
Bridgehead Corporation NV is [bestuurder], een zakenrelatie van [voormalig echtgenoot].
e) Op 25 juli 2001 heeft het Kadaster per abuis de vermelding in het register van het conservatoir
beslag op het appartementsrecht doorgehaald in plaats van daarbij naar het vonnis van 3 november 1997 te verwijzen.
f) Eind november 2002 heeft de raadsvrouwe van
[geïntimeerde] het Kadaster hierop gewezen en verzocht de fout te herstellen. Bij brief van 3 december 2002 heeft het Kadaster laten weten het verzoek toe te wijzen en het beslag opnieuw in te schrijven.
g) Inmiddels was het appartement op 13 november 2002, vrij van beslagen, door [voormalig echtgenoot] voor een bedrag van € 210.000,= aan [appellante] verkocht. Bestuurder van [appellante] is eerdergenoemde [bestuurder].
h) Bij brief van 14 november 2002 heeft [appellante]
[geïntimeerde] een huurovereenkomst voor het appartement aangeboden. [geïntimeerde] is hier niet op ingegaan.
i) Op 5 december 2002 hebben drie personen namens [appellante] getracht in de deur van het appartement het slot uit te boren. Na tussenkomst van de politie hebben zij de sleutels van het door hen aangebrachte nieuwe slot aan [geïntimeerde] afgestaan.