ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4922

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/02555
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.A. Meijer
  • Th.A.J. Kock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen

In deze zaak heeft de Voorzieningenrechter van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 14 januari 2004 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker, een zelfstandige ondernemer, had bezwaar gemaakt tegen een negatieve verklaring van de Belastingdienst met betrekking tot zijn verplichte ziekenfondsverzekering voor het jaar 2004. De negatieve verklaring was gebaseerd op de inkomensgegevens van verzoeker per 1 oktober 2003, waaruit bleek dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de ziekenfondsverzekering. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen over de jaren 1999 en 2000, maar de Inspecteur had hierop nog geen uitspraak gedaan. De Voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat verzoeker duidelijkheid wilde over zijn verzekeringspositie per 1 januari 2004. De Voorzieningenrechter concludeerde dat de Inspecteur terecht rekening had gehouden met de navorderingsaanslagen, aangezien deze op de peildatum bestonden. De verklaring van de Inspecteur werd als rechtmatig beschouwd, en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening werd afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 03/02555
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van de Voorzieningenrechter van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op na te melden verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb van X te Y (hierna: verzoeker).
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 14 november 2003 heeft de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) aan verzoeker een brief gezonden waarvan de zakelijke inhoud, voor zover te dezen van belang, luidt als volgt:
"Betreft:
Verplichte ziekenfondsverzekering zelfstandigen
Negatieve verklaring 2004
Geachte heer/mevrouw,
Zelfstandigen zijn verplicht verzekerd via het ziekenfonds als zij voldoen aan bepaalde voorwaarden. De Belastingdienst beoordeelt of u in het jaar 2004 als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering.
Verklaring
Uit de gegevens van de Belastingdienst per 1 oktober 2003 is gebleken dat u als zelfstandige niet voldoet aan de voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering in 2004.
Deze verklaring is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met de beschikking, moet u binnen zes weken na de dagtekening ervan een bezwaarschrift sturen naar de Belastingdienst. (...)".
Verzoeker heeft tegen de in deze brief vervatte verklaring bij brief van 10 november 2003 bezwaar gemaakt bij de Inspecteur.
Tot op de dag van de behandeling van het onderhavige verzoek heeft de Inspecteur geen uitspraak op dit bezwaar gedaan.
Verzoeker heeft bij schrijven van 11 november 2003, ingekomen op 12 november 2003, op de voet van het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb verzocht met betrekking tot de in eerdergenoemde brief van 14 november 2003 vervatte verklaring een voorlopige voorziening te treffen, hierin bestaande dat
1. de rechtsgevolgen van de na te melden navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1999 en 2000 worden geschorst, zodat bij de beoordeling van de verzekeringsplicht 2004 van belanghebbende voor de Ziekenfondswet de belastbare inkomens in aanmerking worden genomen, zoals die zijn vastgesteld bij de desbetreffende primitieve aanslagen, en
2. de rechtsgevolgen van de beschikking "Verplichte ziekenfondsverzekering zelfstandigen Negatieve verklaring 2004" van 14 november worden geschorst.
Ter zake van dit verzoek heeft de Griffier van verzoeker een griffierecht geheven van € 31,=.
De Inspecteur heeft met dagtekening 24 november 2003 een verweerschrift, met bijlagen, ingezonden.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van 22 december 2003 te
's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van verzoeker, alsmede, de Inspecteur.
Verzoeker heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Voorzieningenrechter en aan de wederpartij. De Voorzieningenrechter rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
2. Vaststaande feiten
Verzoeker exploiteert een winkel in onder meer radio's en televisietoestellen en is als zodanig ondernemer.
Het aanvankelijk vastgestelde belastbare inkomen dat verzoeker (als zelfstandige) in 1999 en 2000 heeft genoten, bedroeg onderscheidenlijk fl. 29.643,= (€ 13.451,=) en fl. 24.157,= (€ 10.961,=). Het vastgestelde belastbare inkomen van verzoeker over 2001 bedroeg fl. 30.190,= (€ 13.699,=).
Bij navorderingsaanslagen van 15 juli 2003 zijn de belastbare inkomens van verzoeker over 1999 en 2000 in het kader van het zogeheten Rekeningenproject nader vastgesteld op fl. 82.927,= (€ 37.630,=) onderscheidenlijk fl. 73.393,= (€ 33.304,=). Tegen deze navorderingsaanslagen heeft verzoeker op 21 juli 2003 bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. De Inspecteur heeft tot op de dag van de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek nog geen uitspraak op dit bezwaar gedaan.
Verzoeker is verzekerd ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
3. Gronden van het verzoek
Voor de gronden van het verzoek verwijst de Voorzieningenrechter kortheidshalve naar het verzoekschrift van 11 november 2003, met bijlagen.
4. Verweer van de Inspecteur
Voor het verweer van de Inspecteur verwijst de Voorzieningenrechter kortheidshalve naar diens verweerschrift van 24 november 2003, met bijlagen.
5. Mondelinge behandeling van het verzoek
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek heeft verzoeker gepersisteerd bij de inhoud van de van hem afkomstige stukken.
De Inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt bepleit en heeft daarbij uitdrukkelijk verklaard te volharden bij zijn standpunt dat ter zake van de (negatieve) verklaring geen onverwijlde spoed aanwezig is. Voorts heeft hij verklaard de navorderingsaanslagen 1999 en 2000 niet naar willekeur te hebben opgelegd, maar dat hij op basis van voorhanden gegevens van 800 belastingplichtigen een redelijke schatting heeft gemaakt.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb en dat uitsluitend aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van de kosten van de aan verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek bij de Voorzieningenrechter door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen tarief. De Inspecteur heeft verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.
6. Beoordeling van het verzoek
6.1. Wil een voorlopige voorziening getroffen kunnen worden, dan is volgens het bepaalde in het eerste lid van artikel 8:81 van de Awb onverwijlde spoed vereist zijn. De Inspecteur heeft een en andermaal gesteld dat aan deze eis niet is voldaan, nu a. verzoeker bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen 1999 en 2000 heeft ingediend, hem uitstel van betaling is verleend en de Ontvanger geen zekerheid heeft gevraagd en b. de onderwerpelijke (negatieve) verklaring is afgegeven op basis van de bij hem, Inspecteur, op de peildatum bekende inkomensgegevens en niet meer herroepen kan worden.
De Voorzieningenrechter kan de Inspecteur hier niet in volgen.
Naar het oordeel van de Voorzieningenrechter is wel degelijk voldaan aan het vereiste van de onverwijlde spoed, nu verzoeker er alle belang bij heeft dat hij zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgt over zijn verzekeringspositie per 1 januari 2004.
6.2. Ingevolge artikel 3d, derde lid, van de Ziekenfondswet blijven voor de toepassing van het eerste lid van dat artikel buiten beschouwing wijzigingen in het inkomen die door de inspecteur van de rijksbelastingdienst na 1 oktober worden vastgesteld.
6.3. Artikel 2, eerste lid, van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (Stcrt. 1999, 248; hierna: de Regeling) bepaalt dat voor de toepassing van artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet voor enig jaar ten aanzien van een zelfstandige die gedurende de basisreferteperiode en daarna zelfstandige is gebleven, zoals verzoeker, in aanmerking wordt genomen het gemiddelde van de definitief vastgestelde inkomens over de jaren van de basisreferteperiode, dat is de periode van het derde tot en met het vijfde jaar vóór het kalenderjaar waarvoor de beoordeling ingevolge de Ziekenfondswet plaatsvindt (artikel 2, eerste lid, in verbinding met artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Regeling), in het onderhavige geval derhalve de jaren 1999, 2000 en 2001.
6.4. Artikel 3, tweede lid, en artikel 4, vijfde lid, van de Regeling bepalen - voor zover hier van belang - dat de peildatum voor de vaststelling van het inkomen voor de beoordeling van de ziekenfondsverzekering van een zelfstandige telkens 1 oktober is.
6.5. Uit 6.2, 6.3 en 6.4 volgt dat de verklaring voor enig jaar wordt gebaseerd op de per 1 oktober van het voorafgaande jaar bij de belastingdienst bekende gegevens over de hoogte van het gemiddelde inkomen over de jaren van de basisreferteperiode. De situatie per 1 oktober van het voorafgaande jaar is bepalend voor de verzekeringspositie van de zelfstandige in het jaar waar de verklaring op ziet. De Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp dat tot de onderhavige regeling heeft geleid (Kamerstukken II 1998/99, 26 553, nr. 3, blz. 3 en 4) merkt hierover op:
"Voor de ziekenfondsverzekering is de situatie per 1 oktober bepalend. Voldoet de zelfstandige op die datum aan de criteria (Waz-verzekerde zelfstandige en een belastbaar inkomen niet hoger dan het bedrag van de inkomensgrens Zfw voor zelfstandigen) dan ontvangt hij een positieve beschikking. De verklaring is gebaseerd op de bij de rijksbelastingdienst op 1 oktober voorafgaande aan het jaar van verzekering bekende gegevens over de Waz-status en de hoogte van het gemiddelde inkomen van twee, drie en vier jaar geleden. Voor het ingangsjaar is de peildatum derhalve 1 oktober 1999. Rond 1 november zullen de beschikkingen over de verzekering voor het daaropvolgende jaar worden verzonden. Treedt na de datum van 1 oktober een wijziging op in het (gemiddelde) inkomen van de zelfstandige dan wordt daarmee geen rekening gehouden. Wanneer bijvoorbeeld na 1 oktober zou blijken dat een gekwalificeerde zelfstandige een hoger belastbaar inkomen heeft dan per 1 oktober was vastgesteld, dan heeft dit geen gevolg voor de eventueel reeds vastgestelde ziekenfondsverzekering.".
6.6. Het onder 6.2 tot en met 6.5 vermelde systeem heeft naar het oordeel van de Voorzieningenrechter het gevolg dat ook in het voor verzoeker meest gunstige geval - te weten vernietiging van de hem opgelegde navorderingsaanslagen voor de jaren 1999 en 2000 bij de door de Inspecteur nog te nemen uitspraak op het door hem tegen deze aanslagen gemaakte bezwaar, danwel vernietiging van deze navorderingsaanslagen door het Hof in een eventuele bodemprocedure - de Inspecteur bij het afgeven van de onderhavige verklaring terecht met deze navorderingsaanslagen rekening heeft gehouden, nu deze navorderingsaanslagen op de te dezen van belang zijnde peildatum 1 oktober 2003 bestonden en een latere vernietiging van deze navorderingsaanslagen daarin geen verandering brengt, terwijl voorts naar het voorlopige oordeel van de Voorzieningenrechter niet kan worden gezegd dat de Inspecteur deze navorderingsaanslagen naar willekeur danwel tot willekeurige bedragen heeft opgelegd.
6.7. Nu niet in geschil is dat het belastbare inkomen van verzoeker over 2001 is vastgesteld op € 13.699,= en gelet op de bij de navorderingsaanslagen van 15 juli 2003 vastgestelde belastbare inkomens over de jaren 1999 en 2000 van € 37.630,= respectievelijk € 33.304,=, bedraagt het in 6.3 bedoelde gemiddelde inkomen € 28.211,=, derhalve meer dan het in artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet voor het jaar 2004 genoemde bedrag van € 20.250,=.
6.8. Gelet op hetgeen onder 6.2 tot en met 6.7 is overwogen, is de onder 1 vermelde verklaring van 14 november 2003 afgegeven in overeenstemming met de wettelijke regeling en komt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking. Het verzoek moet derhalve worden afgewezen.
7. Proceskosten
De Voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
8. Beslissing
Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt:
De Voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. J.A. Meijer, voorzieningenrechter, en voor wat betreft de beslissing op 14 januari 2004 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Th.A.J. Kock, griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 16 januari 2004