ECLI:NL:GHSHE:2004:AO5359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.002962.03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Harmsen
  • Mrs. Van de Loo
  • De Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Wet milieubeheer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 maart 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1966 en woonachtig te [adres], was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet milieubeheer. Het hof heeft vastgesteld dat de eerste rechter zonder nadere motivering het bewezen verklaarde feit heeft gekwalificeerd als 'medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd'. Het hof heeft de discrepantie in de telastelegging geconstateerd, maar oordeelt dat het voor de procespartijen duidelijk was dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De verdachte is beschuldigd van het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en vervaardigen van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet, en het ontdoen van afvalstoffen die gebruikt zijn bij de productie van synthetische drugs. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten, de gevaren voor de gezondheid van gebruikers van harddrugs, en de professionele inrichting van het productielaboratorium. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

parketnummer: 20.002962.03
datum uitspraak: 9 maart 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
economische kamer
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 september 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/085013-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De telastelegging
Het hof heeft geconstateerd dat de eerste rechter zonder nadere motivering het onder 1 primair bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd."
Het hof heeft voorts geconstateerd dat in de omschrijving van het onder 1 primair telastegelegde feit het woord "opzettelijk" ontbreekt, terwijl van een wijziging van de telastelegging gedurende de eerste aanleg niet is gebleken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is deze discrepantie niet aan de orde gesteld door de verdediging of door het openbaar ministerie. Het hof leidt uit het bovenstaande af dat voor de procespartijen het kennelijk steeds duidelijk is geweest dat de opsteller van de telastelegging heeft bedoeld de verdachte het "opzettelijk" handelen te verwijten. Het hof vindt daarvoor steun in de systematiek van de telastelegging waarbij doorgaans, in een telastelegging met een primair en een subsidiair gedeelte, in het primaire gedeelte een feit wordt weergegeven met de zwaarste strafbedreiging, en in casu het feit bedoeld in subsidiair gedeelte een maximale gevangenisstraf van zes jaren toelaat, en het feit bedoeld in het gedeelte in de niet-opzettelijke vorm een maximale hechtenis toelaat van zes maanden, en in de opzettelijke vorm een maximale gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Voorts heeft het hof nog bij zijn overwegingen betrokken het bevel tot inverzekeringstelling, waarin wordt overwogen dat [verdachte] wordt verdacht van onder meer "opzettelijk" bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en vervaardigen van middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Het hof zal daarom de telastelegging verbeterd lezen, zodat deze als volgt komt te luiden. Verdachte wordt tenlastegelegd dat:
1 primair.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 29 januari 2003 tot en met 14 februari 2003 in de gemeente Someren, en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd.
1 subsidiair.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 29 januari 2003 tot en met 14 februari 2003 in de gemeente(n) Apeldoorn en/of Asten en/of Nijmegen en/of Someren, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of amfetamine, zijnde MDA en/of MDEA en/of MDMA en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die/dat bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) toen daar
= (telkens) 1000 liter aceton, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) aceton, besteld en/of (vervolgens) opgehaald en/of vervoerd en/of afgegeven, en/of
= een laboratoriumopstelling (Leukart synthese) bestaande uit (onder meer) een of meerdere rondbodenkolf(ven) en/of destillatiebuis(zen) en/of ander glaswerk en/of verwarmingsmantel(s) en/of drukvat(en) en/of vacuümpomp(en) en/of zoutzuur en/of formamide en/of andere chemicaliën, voorhanden gehad.
2.
hij op of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 februari 2003 tot en met 11 februari 2003 in de gemeente Haarlem en/of in de gemeente Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, zich van afvalstoffen te weten (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) aceton en/of andere afvalstoffen en/of chemicaliën gebruikt bij de productie van synthetische drugs, heeft ontdaan door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting op of in de bodem te brengen.
3.
hij op of omstreeks 14 februari 2003 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,51 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op tijdstippen in de periode 29 januari 2003 tot en met 14 februari 2003 in de gemeente Someren tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, heeft bereid en bewerkt en verwerkt.
2. hij op 10 februari 2003 in de gemeente Haarlem tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk zich van afvalstoffen, te weten grote hoeveelheden aceton en andere afvalstoffen en/of chemicaliën gebruikt bij de productie van synthetische drugs, heeft ontdaan door deze in verpakking buiten een inrichting op de bodem te brengen.
3. hij op 14 februari 2003 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,51 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien in artikel 2 (oud), eerste lid, aanhef en onder B, en strafbaar gesteld bij artikel 10 (oud), derde lid, van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien in artikel 10.2 (oud), eerste lid, van de Wet Milieubeheer juncto artikel 1a (oud), aanhef en onder 1 van de Wet economische delicten juncto artikel 2, eerste lid, van de Wet economische delicten, en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1 van de Wet economische delicten juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien in artikel 2 (oud), eerste lid, aanhef en onder C, en strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid, van de Opiumwet.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend;
- de graad van organisatie waarin de betrokkenen hebben geopereerd en de intensiteit van de samenwerking tussen die betrokkenen;
- de grote hoeveelheid verdovende middelen-grondstoffen die zijn aangetroffen en de enorme financiële winsten die bij de productie van synthetische drugs worden behaald;
- de professionele inrichting van het productielaboratorium.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een verzoek gedaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het stamcafé dat door verdachte en zijn echtgenote gerund wordt, een op dit moment zodanig zware belasting vormt voor verdachtes echtgenote, dat zij niet goed in staat is dit café te exploiteren buiten de afwezigheid van verdachte.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft een belang bij het in stand blijven van zijn bron van inkomsten en dat van zijn echtgenote door het exploiteren van het café. Echter, het hof is van oordeel dat bij het wegen van het belang van verdachte tegenover het belang van de voorlopige hechtenis dit laatste belang dient te prevaleren.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet, artikel 10.2 (oud) van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a (oud), 2 en 6 van de Wet economische delicten.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
sub 1 primair: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd",
sub 2: "Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan",
sub 3: "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door Mr. Harmsen, als voorzitter
Mrs. Van de Loo en De Lange, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Hoekstra, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2004.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 02
tijd : 10.30
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave
Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 2 september 2003 ter zake van:
sub 1 primair:"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd",
sub 2:"Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.2 eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan",
sub 3:"Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod",
veroordeeld tot:
4 jrn. en 6 mnd. gev.str. OV. MAV.