4.2. Kort weergegeven betreft dit geschil het navolgende.
Op 11 oktober 1999 heeft Stienstra met de Provincie een Overeenkomst Natuurcompensatie (verder te noemen de overeenkomst) gesloten, waarin is vastgelegd dat en op welke wijze Stienstra 12 ha bos dat was gekapt in verband met het door Stienstra uitgevoerde bouwplan Oolderveste, diende te compenseren. De overeenkomst is gebaseerd op de Natuurcompensatieregeling die in 1997 door Gedeputeerde Staten van Limburg is vastgesteld. Op grond van art. 5 van de overeenkomst diende Stienstra een inrichtingsplan op te stellen, dat de instemming behoefde van beide partijen. Daarin diende onder meer te worden geregeld op welke locatie de compensatie zou worden gerealiseerd, en het tijdsbeslag dat zou zijn gemoeid met de uitvoering van de compensatiemaatregelen. De Natuurcompensatieregeling gaat wat dit laatste betreft uit van een termijn van 5 jaar.
In de overeenkomst is voorts in art. 8 een geschilregeling opgenomen, ingevolge welke een commissie van drie personen een voor partijen bindende uitspraak zal doen indien partijen een knelpunt niet in onderling overleg kunnen oplossen.
Op 28 januari 2000 heeft Parkbos Millen B.V. (verder te noemen Parkbos) aan de Provincie bericht dat zij de herplantverplichting van Stienstra had overgenomen. Bij brief van 26 mei 2000 heeft Stienstra dat aan de Provincie bevestigd. Parkbos heeft aan de Provincie op 20 maart 2000 een inrichtingsplan gezonden, naar aanleiding waarvan de Provincie bij brief van 20 februari 2001 aan Stienstra heeft laten weten dat zij met de volgende onderdelen van het inrichtingsplan niet instemt:
- het door Parkbos voorgenomen diep en open water van 1,6 ha kan niet als de overeengekomen natuurcompensatie worden aangemerkt;
- de voorgestelde tienjarige realisatietermijn; het heeft de voorkeur van de Provincie dat de uitvoering tot vijf jaar beperkt blijft.
Aangezien partijen dit niet in onderling overleg hebben kunnen oplossen is een commissie als bedoeld in art. 8 van de overeenkomst gevormd (verder te noemen de commissie), bestaande uit de heren [Commissielid 1](aangewezen door de Provincie), [Commissielid 2](aangewezen door Stienstra) en [Commissielid 3] (aagewezen door [commissieleden 1 en 2]). In een brief van mr [directeur/aandeelhouder/raadsman], directeur/aandeelhouder van Parkbos en raadsman van Stienstra, van 6 april 2001 aan [Commissielid 2] is het geschil als volgt uiteengezet:
" .....een tweetal geschilpunten, namelijk ten eerste de vraag of de binnen Parkbos Millen geplande vijver met een oppervlakte van 1,6 hectare kan worden aangemerkt als invulling van de natuurcompensatie Oolderveste en ten tweede de door cliënte voorgestelde 10-jarige realisatietermijn."
Bij faxbericht van 30 augustus 2001 heeft de commissie haar conclusies aan de Provincie en Stienstra toegezonden. Deze luiden, zakelijk weergegeven, dat de commissie in meerderheid besluit dat in redelijkheid het gehele oppervlak van de plas als compensatie van elders verloren gegane natuurwaarden kan worden beschouwd; één lid van de commissie is echter tot de conclusie gekomen dat de basis voor compensatie ontbreekt. Verder overweegt de commissie dat hoewel een termijn van vijf jaar niet in de overeenkomst voorkomt, deze termijn voldoende moet zijn. Naar aanleiding van een verzoek van mr [directeur/aandeelhouder/raadsman] om verduidelijking van deze laatste conclusie heeft [Commissielid 3] namens de commissie bij faxbericht van 31 augustus aan de Provincie en Stienstra laten weten dat de commissie ervan overtuigd is dat de compensatie zal zijn afgerond binnen vijf jaar, maar dat de commissie niet heeft uitgesproken dat sprake is van een verplichting nu dat in de overeenkomst immers niet is vastgelegd. De kosten van de (door de commissie ten onrechte aangeduidde) "arbitrage" werden opgelegd aan de Provincie.
Het commissielid [Commissielid 1] heeft bij uitvoerige brief van 21 september 2001 aan de Provincie zijn - afwijkende - bevindingen medegedeeld.