BELASTINGKAMER
Nr. 01/04104
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer L te B tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente M (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van het object plaatselijk bekend Tweg 00 te B (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 1999 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden met gesloten deuren ter zitting van het Hof van 7 januari 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, de heer F verbonden aan F Makelaardij en Assurantiekantoor te X, alsmede, namens de ambtenaar, de heer mr. R, verbonden als hoofd juridische zaken aan taxatiebureau T te S, mevrouw E. en de heer C., beiden verbonden aan de gemeente M.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 21 januari 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de bij de beschikking voor de onroerende zaak vastgestelde waarde tot een waarde van fl. 607.375,= (€ 275.615,=);
- veroordeelt de gemeente M tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 480,00;
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,00;
- veroordeelt de ambtenaar in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 667,46; en
- wijst de gemeente M aan als de rechtspersoon die de schade, het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
De gronden voor de beslissing
1. Bij voormelde beschikking heeft de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op fl. 758.000,= en bij de bestreden uitspraak verminderd tot een waarde van fl. 661.000,= (€ 299.948,=).
2. De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning met berging/schuur, werkplaats, ondergrond en tuin, gelegen in een industriegebied.
3. De ambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op een taxatierapport en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van een aantal met de onroerende zaak vergelijkbare objecten.
4. Belanghebbende verdedigt in zijn beroepschrift een waarde van de onroerende zaak van fl. 572.000,=. Belanghebbende heeft een rapport van de gemachtigde overgelegd.
5. In de uitspraak op bezwaar schrijft de ambtenaar dat de oppervlakte van de berging is gewijzigd van 330 m2 in 260 m2. Het door de ambtenaar overgelegde taxatierapport vermeldt een berging/schuur met een oppervlakte van 260 m2 en een werkplaats van 180 m2 . De oppervlakte van de bijgebouwen bedraagt derhalve 440 m2. Belanghebbendes stelling inhoudende dat de oppervlakte van de bijgebouwen 260 m2 zou bedragen, is derhalve onjuist.
6. Partijen hebben ter zitting verklaard dat het antwoord op de volgende vraag in geschil is: Is hier sprake van een bedrijfsgebouw met een woning of van een woning met een bedrijfsgebouw?
7. Belanghebbende heeft ter zitting op een plattegrond aangewezen wat de precieze ligging en samenstelling van de onroerende zaak is en hoe het uitzicht is vanaf verschillende plaatsen op het perceel. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij de onroerende zaak heeft gekocht omdat hij destijds een hal wilde hebben als werkplaats voor de bouw van machines voor de C-industrie. Hij heeft de onroerende zaak op 1 december 1997 gekocht voor fl. 537.500,= (inclusief roerende zaken ter waarde van 12.500,= bedroeg de verkooprijs fl. 550.000,=).
8. De ambtenaar heeft ter zitting gesteld dat de onroerende zaak gewaardeerd dient te worden als een woning met een bedrijfsgebouw omdat de woning het grootste deel van de waarde vertegenwoordigt. De ambtenaar stelt dat de door hem aangevoerde referentiepanden voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. Het referentiepand K-laan 00 te B is net als de onroerende zaak verkocht in december 1997, namelijk op 15 december 1997. De taxateur heeft een stijgingspercentage van 12,49% toegepast over de periode 15 december 1997 tot 1 januari 1999 (peildatum) teneinde de WOZ-waarde van dit referentiepand vast te stellen.
9. De bewijslast voor wat betreft de vergelijkbaarheid van de referentiepanden rust op de ambtenaar (Arrest Hoge Raad van 19 december 2003, nr. 39 294, FutD 2003-2353). Naar het oordeel van het Hof heeft de ambtenaar onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de panden voldoende vergelijkbaar zijn. Het Hof overweegt hierbij het volgende. Het meest op de voorgrond tredende kenmerk van de onroerende zaak is dat het beschikt over een berging/schuur en een werkplaats met een gezamenlijke oppervlakte van 440 m2. De door de ambtenaar aangevoerde referentiepanden hebben echter bijgebouwen van ten hoogste 15 m2. Bovendien heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof ter zitting geloofwaardig verklaard dat het pand aanzienlijke hinder zoals stankoverlast en geluidsoverlast ondervindt van naastgelegen industriële bedrijven, terwijl niet gesteld noch gebleken is dat de referentiepanden in dezelfde mate hinder ondervinden.
10. Gelet op de omstandigheid dat de referentiepanden onvoldoende vergelijkbaar zijn, lijkt het toepassen van een stijgingspercentage op de aankoopwaarde van de onroerende zaak per 1 december 1997 een betere methode om de WOZ-waarde vast te stellen. Gesteld noch gebleken is dat deze aankoop onder bijzondere omstandigheden heeft plaatsgevonden. Teneinde de WOZ-waarde van het referentiepand Kasteellaan 24 te bepalen heeft de taxateur een stijgingspercentage van 1% per maand toegepast. In goede justitie sluit het Hof aan bij dit percentage en stelt de waarde van de onroerende zaak vast op fl. 537.500,= vermeerderd met 13% (13 maanden) = fl. 607.375,=.
Belanghebbende vraagt om een vergoeding van € 1.200,=, (20 door gemachtigde bestede uren), voor kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaarschrift. Deze kosten zijn niet betwist door de ambtenaar.
Het Hof kan op grond van artikel 8:73 Awb een schadevergoeding toekennen aan belanghebbende. In het onderhavige geval is voor het Hof onvoldoende aannemelijk geworden, dat belanghebbende € 1.200,= aan kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaarschrift. Hierbij overweegt het Hof dat belanghebbende geen declaraties heeft overgelegd en dat uit de stukken van het geding slechts blijkt dat er een pro forma bezwaarschrift en een beknopte aanvulling op het bezwaarschrift bestaande uit één pagina, zijn ingediend. Uit deze stukken komt ook niet naar voren dat de gemachtigde een omvangrijk feitenonderzoek of andere tijdrovende werkzaamheden heeft verricht.
Het Hof wijst daarom het verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding gedeeltelijk af.
Het is echter aannemelijk dat belanghebbende enige kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaarschrift. Indien de ambtenaar een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd, begaat de gemeente M een onrechtmatige daad jegens de belastingplichtige.
Ook indien de gemeente M geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad voor rekening van de gemeente M komt, behoudens ingeval zich bijzondere omstandigheden voordoen. Het Hof is van oordeel dat de gemeente M door de beschikking in de bezwaarfase naar een te hoge waarde te handhaven een onrechtmatige daad jegens belanghebbende heeft begaan die voor rekening van de gemeente M komt. Een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, is gesteld noch gebleken. Naar het oordeel van het Hof is het inroepen van de rechtsbijstand in de bezwaarfase door belanghebbende in redelijkheid geschied. Het Hof acht mitsdien termen aanwezig voor een veroordeling van de ambtenaar tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade, bestaande in de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. Het Hof acht aannemelijk dat deze kosten ten minste € 480,= (8 gewerkte uren x € 60,=) hebben bedragen en kent derhalve een vergoeding van € 480,= toe aan belanghebbende.
Het griffierecht en de proceskosten
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
Belanghebbende verzoekt om vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten voor de behandeling van het beroepschrift.
Het Hof is van oordeel dat de vergoeding van kosten die door belanghebbende in de beroepsfase zijn gemaakt door het bepaalde in artikel 8:75 Awb wordt beperkt tot de vergoeding die conform het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt vestgesteld. Artikel 8:75 Awb vormt een lex specialis zodat geen plaats is voor een additionele schadevergoeding in de beroepsfase.
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2(punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1(gewicht van de zaak) is € 644,=, vermeerderd met een bedrag aan reis- en verletkosten van belanghebbende zelf ad € 23,46, is in totaal € 667,46.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 21 januari 2004 door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde kamer en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.J. Koopmans, griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 3 februari 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 43,50,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 174,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.