ECLI:NL:GHSHE:2004:AO5663

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/00899
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. van Beelen
  • J.W.J. van der Heijden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ontvreemding van goederen en belastingplicht in de omzetbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, staat centraal of de belanghebbende, P B.V., belasting verschuldigd is over de omzet van goederen die door een werknemer, J., zijn ontvreemd. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 juli 1997 tot en met 31 juli 2000. De Inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd, waarbij een boete was inbegrepen. Tijdens de zitting op 19 december 2003 werd de gemachtigde van de belanghebbende, mr. A., gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de Inspecteur, mr. R.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de goederen door J. zijn verkocht en dat de opbrengst daarvan aan de belanghebbende toebehoorde. De belanghebbende had betoogd dat J. de goederen voor eigen rekening had verkocht, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de verkopen onder de verantwoordelijkheid van de belanghebbende vielen. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en verminderde de aanslag tot een bedrag van fl. 91.216,= aan belasting en fl. 7.632,= aan boete.

Daarnaast werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 644,=. Het Hof gelastte ook dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 109,= werd vergoed. De uitspraak werd op 2 januari 2004 gedaan, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken een schriftelijk verzoek in te dienen voor een schriftelijke uitspraak.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 02/00899
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, elfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van P B.V. gevestigd te B (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Particulieren / Ondernemingen B van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de Voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst / Zuidwest van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de over het tijdvak 1 juli 1997 tot en met 31 juli 2000 onder nummer 0000.00.000 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft voor wat betreft de enkelvoudige belasting met gesloten deuren en voor wat betreft de boete in het openbaar plaatsgehad op 19 december 2003 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer mr. A., verbonden aan D Accountants en Belastingadviseurs te O, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de heer mr. R., namens de Inspecteur.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 2 januari 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof:
* verklaart het beroep gegrond,
* vernietigt de bestreden uitspraak,
* vermindert de aanslag tot een naar een bedrag aan enkelvoudige belasting van fl. 91.216,= en een bedrag aan boete van fl. 7.632,=,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 109,=,
* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644,=, en
* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
De gronden
1. Belanghebbende drijft een onderneming op het gebied van auto's en automaterialen. Zij is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
2. Naar door partijen ter zitting is bevestigd heeft een van belanghebbendes werknemers, de heer J., in de periode van 1 juli 1997 tot en met 28 juli 2000 belanghebbende benadeeld tot een bedrag groot fl. 100.000,=.
3. J. heeft ter zake schriftelijk verklaard dat hij van een aantal contante verkopen van goederen geen aanslagen op het kasregister heeft gedaan. Hij nam daarop 's avonds bedragen uit het kasregister die met de opbrengst van deze goederen correspondeerden. Aldus ontstonden tussen enerzijds de boekingen van kasgeld in het kasregister, en anderzijds het in dat kasregister aanwezige contante geld, geen verschillen welke belanghebbende aanleiding konden geven tot het instellen van een nader onderzoek.
4. Belanghebbende heeft ter zake van de in 3. bedoelde ontvreemdingen de waarde van de aan derden overgedragen goederen niet begrepen in haar vergoeding als bedoeld in artikel 8 van de Wet. Belanghebbende neemt ter zake de stelling in dat de in 2. bedoelde werknemer niet de opbrengst van de voor haar, belanghebbendes, rekening verkochte goederen heeft ontvreemd, maar die werknemer veeleer die goederen zelf heeft ontvreemd, en vervolgens voor eigen rekening heeft verkocht.
5. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de goederen ten aanzien waarvan J. de opbrengst niet op het kasregister aansloeg, door J. zijn verkocht uit naam van en voor rekening van belanghebbende. Uitgaande daarvan heeft hij een bedrag groot fl. 14.893,= in de bestreden aanslag begrepen als omzetbelasting verschuldigd ter zake van de verkoop van die goederen, er daarbij kennelijk van uitgaande dat in het bedrag van fl. 100.000,= de omzetbelasting was begrepen. De hoogte van het ter zake nageheven bedrag aan belasting is niet in geschil.
6. In de bestreden aanslag is een boete begrepen van 10% van de gehele verschuldigde belasting, daarin opgenomen de in 5. bedoelde belasting. De Inspecteur heeft bij brief van 9 januari 2002 aangekondigd de boete ter zake van de in 5. bedoelde belasting volledig kwijt te schelden. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur die boete echter gehandhaafd. Ter zitting heeft de Inspecteur aangegeven niet te kunnen aangeven of en in hoeverre de bestreden aanslag ambtshalve is verminderd met het bedrag van deze boete.
7. Ten principale is in geschil of J. de onderwerpelijke goederen heeft ontvreemd, in welk geval de in 5. bedoelde belasting door belanghebbende niet verschuldigd zou zijn, dan wel heeft ontvreemd het geld verkregen uit de verkoop van die goederen door belanghebbende aan derden, in welk geval die belasting door belanghebbende wel verschuldigd zou zijn.
8. De Inspecteur, op wie te dezen de last rust te bewijzen dat de opbrengst van de verkopen van de onderwerpelijke goederen behoort tot de in artikel 8 van de Wet bedoelde vergoeding voor de levering van die goederen door belanghebbende aan derden, is er naar het oordeel van het Hof door overlegging van de verklaring van de in 3. bedoelde schriftelijke verklaring van de werknemer in geslaagd aannemelijk te maken dat de goederen voor rekening van belanghebbende zijn verkocht en geleverd. Het Hof legt daaraan ten grondslag dat het op grond van die verklaring aannemelijk acht dat J. de onderwerpelijke goederen op naam van en voor rekening van belanghebbende heeft verkocht en de opbrengst van die verkopen heeft ontvreemd. Belanghebbende heeft, na daartoe ter zitting te zijn uitgenodigd, geen bewijs van het tegendeel aangebracht. In het principale geschilpunt is derhalve het gelijk aan de Inspecteur.
9. De Inspecteur heeft nagelaten om bij de bestreden uitspraak de boete welke in de bestreden aanslag is begrepen, voor zover die boete betrekking heeft op de belasting welke is nageheven uit hoofde van het onderhavige principale geschilpunt, te verminderen tot nihil. Naar het oordeel van het Hof is door het gestelde in de brief van Inspecteur van 9 januari 2002 het rechtens te honoreren vertrouwen bij belanghebbende gewekt dat de boete in zoverre zou worden kwijtgescholden. De uitspraak kan derhalve niet in stand blijven en de in de bestreden aanslag begrepen boete dient te worden verminderd met fl. 1.489,=.
De proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal € 322,= maal wegingsfactor 1 ofwel € 644,=.
Griffierecht
Mede gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht te worden vergoed door de Inspecteur.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door N. van Beelen, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2004.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 6 januari 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 174,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak eveneens een griffierecht van € 174,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.