ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7031

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/04410
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.J. van Muijen
  • J.W.J. Huige
  • J.G. Verseput
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdrachtsbelasting en waarde onroerende zaak bij koopovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, staat de vraag centraal of de grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting moet worden gebaseerd op de waarde van de onroerende zaak ten tijde van de overdracht of op de in de koopovereenkomst vermelde koopprijs. De belanghebbende, Vereniging 'A-fonds', heeft een koopovereenkomst gesloten met Stichting D voor de aankoop van een onroerende zaak, waarbij de koopprijs is vastgesteld op ƒ 1.255.001,--. De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd, waarbij hij de koopprijs als basis voor de overdrachtsbelasting hanteert, terwijl de belanghebbende stelt dat de waarde ten tijde van de overdracht, ad ƒ 805.001,--, moet worden gehanteerd.

Het Hof heeft de zaak behandeld op 11 december 2003, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. B van X Belastingadviseurs-Juristen, en de Inspecteur door mr. G en mr. T. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het Hof de argumenten van beide partijen overwogen. De belanghebbende betoogde dat de koopovereenkomst niet schriftelijk was vastgelegd en dat er geen aanneemovereenkomst was tussen haar en het bouwbedrijf E, dat de bouwwerkzaamheden had uitgevoerd. De Inspecteur daarentegen stelde dat de koopprijs in de akte als enige prestatie moet worden gezien en dat er geen sprake is van een nieuw vervaardigde zaak.

Het Hof oordeelde dat de koopprijs van ƒ 1.255.001,-- niet alleen de overdracht van de onroerende zaak dekt, maar ook de verplichting van de verkoopster om bouwwerkzaamheden uit te voeren. Dit betekent dat de waarde van de onroerende zaak ten tijde van de overdracht, die lager is, als basis voor de heffing van overdrachtsbelasting moet worden gehanteerd. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 2 maart 2004.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 02/04410
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van Vereniging "A-fonds" te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak d.d. 4 oktober 2002 van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen te Y van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost Brabant van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden naheffingsaanslag.
Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 000.01.00010 en gedagtekend 26 september 2001 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 25.472,-- aan enkelvoudige belasting, zonder boete. Na daartegen tijdig gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 218,--.
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof op 11 december 2003 te 's-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord de heer mr. B, verbonden aan X Belastingadviseurs-Juristen te Y, als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van de heer C en de heer W. RA, alsmede, namens de Inspecteur, de heren mr. G en mr. T.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. In maart 1997 heeft belanghebbende een koopovereenkomst gesloten met Stichting D, gevestigd te Y (hierna: de verkoopster) ter zake van de koop van de hierna vermelde onroerende zaak. Uit de op 2 april 1997 notariëel verleden overeenkomst van levering (hierna: de overeenkomst) blijkt dat de onroerende zaak omvat "het recht van eigendom van: het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van drie woningen, een ontmoetings- en een culturele ruimte, een kantoorruimte, tien parkeerplaatsen en verdere aanhorigheden, in de kelder, op de begane grond, eerste en tweede verdieping, (...), uitmakende het drie/drieënveertigste (3/43) aandeel in de gemeenschap bestaande uit vier appartementsgebouwen met ondergrond en toebehoren (Hof, hierna: de onroerende zaak)(...). De koopster is voornemens het verkochte te gebruiken als woon-, ontmoetings-, kantoor- en culturele ruimte.".
2.2. In de overeenkomst is met betrekking tot de koopprijs vermeld: "De koopprijs bedraagt EENMILJOEN TWEEHONDERDVIJFENVIJFTIGDUIZEND EEN GULDEN (ƒ. 1.255.001,00), van welk bedrag een gedeelte groot achthonderdvijfduizend een gulden (ƒ. 805.001,00) is voldaan, zijnde de waarde van de grond met opstallen. Verkoopster verleent koopster kwijting voor het haar betaalde gedeelte van de koopprijs en doet voor wat betreft het resterende gedeelte, te weten de aanneemsom, afstand van het recht op ontvangst van de koopprijs onder de opschortende voorwaarde dat de koopster verklaart aan verkoopster schuldig te zijn een bedrag groot vierhonderdvijftigduizend gulden (ƒ. 450.000,00).".
Het door belanghebbende schuldig erkende bedrag ad ƒ 450.000,-- wordt opeisbaar op de dag van de eerste oplevering van de drie woningen en de ontmoetings- en culturele ruimte.
2.3. In artikel 8 van de overeenkomst staat vermeld: "Door en voor rekening van de verkoopster zullen de drie woningen, de ontmoetings- en culturele ruimten alsmede de verdere aanhorigheden ver- en afgebouwd worden conform de tekeningen en het bestek (...). Na realisatie van de onderhavige bouwwerkzaamheden zullen de drie woningen, de ontmoetings- en culturele ruimten alsmede de verdere aanhorigheden door verkoopster aan koopster worden opgeleverd in de staat zoals aangegeven op de betreffende tekeningen en omschreven in het bestek(...).".
2.4. De verkoopster heeft met bouwbedrijf E een aanneemovereenkomst gesloten voor het verrichten van de in 2.3 omschreven werkzaamheden. De oplevering daarvan heeft plaatsgevonden op 23 juli 1998. Ter zake van de oplevering heeft de verkoopster aan belanghebbende een op 27 juli 1998 gedateerde rekening gestuurd met de omschrijving:
"Laatste termijn t.b.v. 3 woningen en
ontmoetings- en culturele ruimte F ƒ 382.979,-
BTW ƒ 67.021,-
Te voldoen ƒ 450.000,-".
2.5. In artikel 1, lid 2, van de overeenkomst wordt vermeld: "Wegens de levering van het verkochte is geen omzetbelasting verschuldigd.".
2.6. Naar aanleiding van de overeenkomst werd ter zake van de levering ƒ 45.483,-- overdrachtsbelasting aangegeven en afgedragen. Als bijkomend gevolg van een onderzoek naar de omzetbelastingaspecten van de overeenkomst werd de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Deze is berekend als volgt:
ƒ 1.255.001,-- minus
ƒ 1.463,11 (notarieel honorarium)
maal 6/106 is ƒ 70.955,--
geheven op akte ƒ 45.483,--
naheffing ƒ 25.472,--.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of als grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting ter zake van de overdracht van de onroerende zaak de waarde ten tijde van de overdracht ad ƒ 805.001,-- geldt (standpunt belanghebbende) dan wel de in de overeenkomst vermelde koopprijs ad ƒ 1.255.001,-- (standpunt Inspecteur).
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
De obligatoire koopovereenkomst is niet schriftelijk vastgelegd. Ik neem aan dat makelaar Z het bouwbestek e.d. aan de notaris heeft verstrekt en dat de notaris op grond van die stukken de transportakte heeft opgesteld. Er is geen aanneemovereenkomst tussen belanghebbende en E; er is evenmin een overeenkomst inhoudende dat belanghebbende in de plaats is getreden van de oorspronkelijke opdrachtgever. De oplevering door E is gebeurd aan belanghebbende. Desgevraagd meld ik dat ik niet weet wie heeft getekend voor de oplevering. Ik ga er van uit dat bouwer E bij oplevering rechtstreeks aan belanghebbende garantie heeft verstrekt. Hoe het zit met verzekeringsplicht tijdens de bouw weet ik niet.
De Inspecteur
Er van uitgaande dat er geen aanneemovereenkomst is gesloten tussen belanghebbende en E en belanghebbende evenmin door middel van een nadere overeenkomst in de plaats is getreden van de opdrachtgever, kan de oplevering dus niet aan belanghebbende hebben plaatsgevonden. In de overeenkomst staat één koopsom vermeld. Er is geen sprake van twee te onderscheiden prestaties, hoogstens moet de koopprijs in twee termijnen worden betaald. Artikel 15, lid 1, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet) is niet van toepassing omdat er geen sprake is van een nieuw vervaardigde zaak. In de akte staat ook dat er geen omzetbelasting verschuldigd is. Dat neemt de notaris niet zo maar op in de akte. Desgevraagd geef ik toe dat het standpunt van belanghebbende wel gevolgd zou kunnen worden indien de akte anders was geredigeerd en er feitelijk anders was gehandeld.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 2, lid 1, in samenhang met artikel 9, lid 1, van de Wet wordt ter zake van de verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak overdrachtsbelasting geheven over de waarde van de onroerende zaak of het recht waaraan deze is onderworpen. De waarde is tenminste gelijk aan die van de tegenprestatie. Met betrekking tot artikel 27 van de Registratiewet 1917, welke de voorloper is van artikel 9, lid 1 van de Wet, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 18 januari 1939, PW 14.294, geoordeeld dat buiten de werking van genoemde bepaling vallen verbintenissen van de koper, welke niet zijn aan te merken als contraprestatie voor de verwerving van de onroerende zaak maar als verplichtingen, door hem aangegaan wegens andere prestaties van de verkoper dan die, welke de verwerving van bedoelde onroerende zaak tot voorwerp hebben.
4.2. Naar het oordeel van het Hof volgt uit de overeenkomst dat belanghebbende tegen betaling van de koopsom ad ƒ 1.255.001,-- niet alleen de onroerende zaak verwerft maar ook dat de verkoopster zich ertoe heeft verplicht de in 2.3 nader omschreven ver- en bouwwerkzaamheden te doen verrichten. Door belanghebbende is onweersproken gesteld dat ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst de kosten van laatstgenoemde werkzaamheden ƒ 450.000,-- zullen bedragen. Voorts staat vast dat de verkoopster ten behoeve van het verrichten van meerbedoelde werkzaamheden een aanneemovereenkomst met aanneembedrijf E heeft gesloten die de werkzaamheden heeft verricht in de periode gelegen tussen de datering van de overeenkomst op 2 april 1997 en de datum van oplevering op 23 juli 1998. Hieruit leidt het Hof af dat de door belanghebbende betaalde koopsom van ƒ 1.255.001,-- de prijs vormt voor twee prestaties, waarvan één niet was de overdracht van de onroerende zaak. Laatstgenoemde als andere prestatie als bedoeld in 4.1 hiervoor aan te merken verbintenis, valt niet onder de reikwijdte van het in artikel 9, lid 1, van de Wet gebezigde begrip tegenprestatie.
4.3. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende. Voor dit geval zijn partijen het er over eens dat de bestreden naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
5. Het griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 966,--.
7. Beslissing
Het Hof:
* verklaart het beroep gegrond,
* vernietigt de bestreden uitspraak,
* vernietigt de bestreden naheffingsaanslag,
* gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,--,
* veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966,--, en
* wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan door G.J. van Muijen, voorzitter, J.W.J. Huige en
J.G. Verseput, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 2 maart 2004
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 2 maart 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.