ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7699

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200300902
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Smeenk-Van der Weijden
  • P. van Etten
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie door ouders aan jong-meerderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 april 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jong-meerderjarige door haar ouders. De zaak is voortgekomen uit een eerdere beschikking van de rechtbank te Maastricht van 26 november 2003, waarin de ouders waren verplicht om een bijdrage te leveren aan de kosten van levensonderhoud van hun dochter. De ouders hebben in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat zij zich van hun onderhoudsplicht kunnen kwijten door hun dochter bij hen in huis te nemen.

Het hof heeft de behoefte van de jong-meerderjarige vastgesteld aan de hand van de door de Informatie Beheer Groep gehanteerde bedragen voor een particulier verzekerde, uitwonende MBO-student. Het hof heeft geoordeeld dat de ontvangen studielening van de jong-meerderjarige niet als behoefteverlagend kan worden beschouwd, gezien de terugbetalingsverplichting. De ouders hebben in hoger beroep geen verweerschrift ingediend en hebben hun verzoek tot kwijting van de onderhoudsplicht niet kunnen onderbouwen.

De ouders zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek ex artikel 1:398 BW. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende bepaald dat de ouders een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie aan de jong-meerderjarige moeten betalen van € 443,48 per maand met ingang van 1 oktober 2003, en € 455,82 per maand met ingang van 1 januari 2004. De ouders zijn ook veroordeeld tot het betalen van een bedrag ineens van € 1.450,-- voor de periode van 1 februari 2003 tot 1 oktober 2003, te betalen vóór 12 maart 2004. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
1. [de vader]
2. [de moeder],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders, respectievelijk de vader en de moeder,
procureur mr. J.E. Lenglet,
t e g e n
[de jong-meerderjarige],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [jong-meerderjarige],
procureur mr. J.J.S. Bezemer.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Maastricht van 26 november 2003, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 15 december 2003, hebben de ouders verzocht voorvermelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de door [de jong-meerderjarige] verzochte bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie alsnog af te wijzen en te bepalen dat de ouders zich van hun onderhoudsplicht jegens [de jong-meerderjarige] mogen kwijten door haar bij hen in huis te nemen en aldaar van het nodige te voorzien.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 januari 2004, heeft [de jong-meerderjarige] verzocht de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel dit beroep ongegrond te verklaren en hun appèlverzoek dan ook af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, met veroordeling van de ouders in de proceskosten.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 maart 2004.
Bij die gelegenheid zijn partijen en hun advocaten gehoord.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de ouders van 4 februari 2004;
- de ter zitting door de advocaat van [de jong-meerderjarige] overgelegde producties.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Uit het huwelijk tussen de ouders is op 8 juli 1985 geboren: [de jong-meerderjarige].
In eerste aanleg heeft [de jong-meerderjarige] de rechtbank verzocht haar ouders een onderhoudsbijdrage op te leggen ten behoeve van haar levensonderhoud.
Door de ouders is in eerste aanleg geen verweerschrift ingediend.
4.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van [de jong-meerderjarige] toegewezen en de ouders de navolgende bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jong-meerderjarige] opgelegd:
- E. 580,-- per maand met ingang van 1 februari 2003 te vermeerderen met de kosten van de ziektekostenverzekering en te verminderen met door de ouders ten behoeve van [de jong-meerderjarige] ontvangen en aan haar doorbetaalde kinderbijslag;
- E. 725,-- per maand met ingang van 1 augustus 2003, eveneens te vermeerderen met de kosten van de ziektekostenverzekering van [de jong-meerderjarige];
- E. 650,-- per maand met ingang van 1 oktober 2003.
4.3. Van die beslissing zijn de ouders in hoger beroep gekomen.
Voor wat betreft de grieven van de ouders en de stellingen van partijen in hoger beroep verwijst het hof naar het beroepschrift van de ouders en het verweerschrift van [de jong-meerderjarige].
4.4. De ouders hebben in hoger beroep het verzoek gedaan te bepalen dat zij zich van hun onderhoudsplicht jegens [de jong-meerderjarige] mogen kwijten door haar bij hen in huis te nemen en aldaar van het nodige te voorzien, een en ander zoals bedoeld in artikel 1:398 BW.
Nog daargelaten dat het verzoek alleen al op praktische gronden zou moeten stranden omdat de ouders in Brunssum wonen, terwijl [de jong-meerderjarige] thans in Den Bosch en straks in Breda studeert, is het hof van oordeel dat de ouders niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun zelfstandig verzoek nu dit niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan (art. 362 Rv).
4.5. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn partijen gedeeltelijk tot overeenstemming gekomen met betrekking tot de door de ouders te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [de jong-meerderjarige].
De tussen partijen getroffen regeling houdt in dat de ouders over de periode van 1 februari 2003 tot 1 oktober 2003 een bijdrage aan [de jong-meerderjarige] betalen van E. 1.450,-- in totaal. Voormeld bedrag zal door de ouders binnen één week na de datum van de mondelinge behandeling worden gestort op de girorekening van [de jong-meerderjarige], waarvan het nummer bij de ouders bekend is.
4.5.1. Gelet hierop dient uitsluitend vanaf 1 oktober 2003 de behoefte van [de jong-meerderjarige] te worden vastgesteld, waarna vervolgens aan de hand van een beoordeling van de draagkracht van de ouders wordt bezien of en zo ja tot welk bedrag de ouders in staat zijn in die behoefte te voorzien.
4.6. Met betrekking tot de behoefte van [de jong-meerderjarige] aan een bijdrage in haar levensonderhoud en studie overweegt het hof het volgende:
4.6.1. De ouders hebben ter zitting ermee ingestemd dat voor wat betreft de vaststelling van de behoefte van [de jong-meerderjarige] kan worden uitgegaan van de door de IBG (Informatie Beheer Groep) gehanteerde bedragen voor een particulier verzekerde, uitwonende MBO-student. Deze bedragen betreffen in augustus tot en met december 2003 de somma van E. 646,59 per maand en in 2004 de somma van E. 665,75 per maand.
[de jong-meerderjarige] heeft gesteld dat haar behoefte hoger is dan de hierboven vermelde bedragen omdat zij meer woonlasten heeft en meer kosten aan materialen voor haar opleiding.
Het hof is van oordeel dat [de jong-meerderjarige] onvoldoende heeft aangetoond dat zij meer kosten heeft dan waarmee in de berekening van de IBG, waarin rekening wordt gehouden met kosten voor levensonderhoud, boeken/leermiddelen, onderwijsbijdrage en ziektekostenverzekering van een MBO-student, rekening is gehouden.
Resumerend komt het hof tot de slotsom dat voor wat betreft de behoefte van [de jong-meerderjarige] per 1 oktober 2003 dient te worden uitgegaan van E. 646,59 per maand waarop in mindering wordt gebracht de door [de jong-meerderjarige] ontvangen basisbeurs van
E. 203,11 per maand, zodat een behoefte resteert van
E. 443,48 per maand, en in 2004 E. 665,75 per maand minus de door [de jong-meerderjarige] ontvangen basisbeurs van E. 209,93 per maand, derhalve E. 455,82 per maand.
Het hof houdt bij de behoeftebepaling geen rekening met de door [de jong-meerderjarige] ontvangen studielening, nu deze gelet op de terugbetalingsverplichting niet als behoefteverlagend kan worden beschouwd.
4.7. Nu de behoefte van [de jong-meerderjarige] vaststaat dient thans aan de hand van de beoordeling van de draagkracht van de ouders te worden bezien of en zo ja tot welk bedrag de zij in staat zijn in die behoefte te voorzien.
4.7.1. Met betrekking tot de financiële situatie van de ouders neemt het hof als uitgangspunt de door de ouders bij beroepschrift overgelegde draagkrachtberekening waaruit blijkt van een totaal netto gezinsinkomen van
E. 2.919,59 per maand.
4.7.2. Met uitzondering van de hieronder vermelde posten houdt het hof in zijn geheel rekening met de in de draagkrachtberekening door de ouders opgevoerde lasten, te weten:
- woonlasten bestaande uit hypotheekrente ad E. 259,13 per maand met een fiscaal voordeel van E. 99,-- per maand, een premie levensverzekering van
E. 73,81 per maand en het forfait eigenaarslasten ad E. 95,-- per maand;
- aanvullende premie ziekenfonds voor beide ouders ad in totaal E. 22,-- per maand;
- premie oudedagsvoorziening van de moeder ad E. 109,36 per maand;
- premie begrafenisverzekering ad E. 12,43 per maand;
- reiskosten van de moeder ad E. 108,75 per maand.
Voorts wordt rekening gehouden met de bijstandsnorm voor een gezin, exclusief de woonkostencomponent.
4.7.3. Met betrekking tot de opgevoerde "overige kosten" overweegt het hof dat de in deze post opgenomen bijdrage ten behoeve van [de jong-meerderjarige] van E. 130,-- per maand geen deel dient uit te maken van de lasten, nu de bijdrage juist in het kader van deze procedure berekend dient te worden. Overigens zij verwezen naar hetgeen in r.o. 4.7. is overwogen.
Voorts houdt het hof geen rekening met de spaarregeling van E. 15,-- ten behoeve van de andere dochter. Deze last heeft geen voorrang boven de plicht van de ouders om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [de jong-meerderjarige]. Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden wel redelijk om rekening te houden met de door de ouders betaalde autokosten van E. 87,50 van de andere dochter.
Met de door de ouders aangegane bouwspaarleningen (Bausparurkunden) van respectievelijk DM. 30.000,-- en DM 40.000,--, waarmee een maandelijkse terugspaarverplichting is gemoeid van E. 460,17 dient geen rekening te worden gehouden aangezien dit enerzijds leidt tot vermogensvorming en anderzijds deze verplichting niet dient te prevaleren boven de dringende onderhoudsverplichting van de ouders jegens [de jong-meerderjarige].
Op basis van het hiervoor vermelde inkomen van de ouders en de door het hof geaccepteerde lasten concludeert het hof dat de ouders in staat zijn volledig aan hun onderhoudsverplichting jegens [de jong-meerderjarige] te voldoen.
Het hof overweegt ten overvloede dat ook indien naast de voormelde door het hof geaccepteerde lasten, met tweederde deel van deze terugspaarverplichting voor de bouwspaarlening (E. 306,78 per maand) rekening wordt gehouden, bij de ouders voldoende draagkracht aanwezig is om in de hierboven in r.o. 4.5.1. vastgestelde behoefte van [de jong-meerderjarige] te voorzien.
4.8. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat moet worden beslist op de in het dictum aan te geven wijze.
Voor zover de ouders met ingang van 1 oktober 2003 bedragen aan [de jong-meerderjarige] hebben voldaan terzake van kosten van levensonderhoud en studie kunnen deze in mindering worden gebracht op hetgeen door hen terzake thans verschuldigd is.
Proceskosten.
4.9. Het hof ziet geen aanleiding de ouders te veroordelen in de aan de zijde van [de jong-meerderjarige] gevallen proceskosten, zoals door haar is verzocht. Daarom worden deze kosten tussen partijen gecompenseerd als na te melden.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Maastricht van 26 november 2003, waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 1:398 BW;
bepaalt dat de ouders met ingang van 1 oktober 2003 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van [de jong-meerderjarige] dienen te betalen van
E. 443,48 per maand en met ingang van 1 januari 2004 een bijdrage van
E. 455,82 per maand, voor zover het de niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verstaat dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de periode van 1 februari 2003 tot 1 oktober 2003 in die zin dat de ouders terzake van bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie aan [de jong-meerderjarige] een bedrag ineens voldoen van E. 1.450,--, te betalen vóór 12 maart 2004;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de op het hoger beroep instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk-Van der Weijden, van Etten en Stollenwerck en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 april 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.