ECLI:NL:GHSHE:2004:AO9758

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0201134-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meulenbroek
  • A. Venhuizen
  • J. Feddes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot betaling van facturen voor drankleveranties aan een horecabedrijf na ontbinding van vennootschap onder firma

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de vennootschap onder firma Valkenswaardse Drankengroothandel Claes V.O.F. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De appellante vorderde betaling van een aantal facturen voor drankleveranties aan een horecabedrijf, dat werd geëxploiteerd door een vennootschap onder firma, welke per 26 juli 1999 was ontbonden. De vennootschap onder firma was opgericht door [geïntimeerde] en [medevennoot], maar na de ontbinding werd het horecabedrijf door [medevennoot] als eenmanszaak voortgezet. De appellante had tijdens beide periodes dranken geleverd aan het horecabedrijf.

De rechtbank had de vordering van de appellante in eerste aanleg afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vordering. Het hof oordeelde dat het op de weg van de appellante lag om haar vordering nader te onderbouwen met gegevens over latere leveranties en betalingen door [medevennoot]. De appellante was in gebreke gebleven om deze informatie te verstrekken, ondanks dat zij daartoe in eerste aanleg de gelegenheid had gekregen. Het hof concludeerde dat de vordering van de appellante als onvoldoende onderbouwd moest worden afgewezen.

Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde de appellante in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 27 april 2004 door de vijfde kamer van het hof, bestaande uit de rechters M. Meulenbroek, A. Venhuizen en J. Feddes.

Uitspraak

typ. MBR
rolnr. C0201134/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 27 april 2004,
gewezen in de zaak van:
de vennootschap onder firma VALKENSWAARDSE DRANKENGROOTHANDEL CLAES V.O.F,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
appellante,
procureur: mr. P.J.A. van de Laar,
t e g e n :
[GEINTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. S.A. Kaper,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 oktober 2002 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank te 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven tussen appellante, [appellante], als eiseres en geïntimeerde, [geïntimeerde], als gedaagde onder zaaknummer 224364, rolnummer 01/4460 gewezen vonnissen van 21 februari 2002 en 25 juli 2002.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen waarvan beroep, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van deze vonnissen is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van zes producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 25 juli 2002, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
Vervolgens heeft [appellante] onder overlegging van een productie een akte genomen, waarop [geïntimeerde] een antwoordakte heeft genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 In het procesdossier van [appellante] van de eerste aanleg bevindt zich een 'akte eiser -2-' met als roldatum 18 april 2002, die zich niet in het dossier van [geïntimeerde] bevindt en waarvan in het daarop volgende vonnis van de kantonrechter van 25 juli 2002 geen melding wordt gemaakt. Uit navraag bij de roladministratie is het hof gebleken dat de bewuste akte destijds is geweigerd en niet op enig ander tijdstip alsnog is genomen. Deze akte hoorde dan ook niet thuis in het thans door [appellante] overgelegde procesdossier. Het hof laat de akte buiten beschouwing.
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) [geïntimeerde] is op 1 maart 1999 [medevennoot] een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam "[het Steakhouse]" met het doel voor gezamenlijke rekening een horecabedrijf te exploiteren, te weten een steakhouse.
b) De vennootschap onder firma is per 26 juli 1999 ontbonden. De bedrijfsvoering van het steakhouse is enige tijd door [medevennoot] als eenmanszaak voortgezet. [medevennoot] is op een gegeven moment in staat van faillissement verklaard.
c) Door [appellante] zijn zowel in periode dat het steakhouse werd gedreven door de vennootschap onder firma als in de periode daarna dranken geleverd. Van de hiervoor vermelde wijziging in de bedrijfsvoering heeft [geïntimeerde] [appellante] in kennis gesteld.
4.3 In deze procedure vordert [appellante] betaling van een aantal facturen voor drankleveranties. Een overzicht van [appellante] vermeldt de volgende nummers, data en bedragen van openstaande posten op naam van [het Steakhouse] (prod. 1 inl. dagv.):
1. nr. 663 29.02.00 ƒ 70,64
2. nr. 992659 19.05.99 ƒ 562,66
3. nr. 992051 27.05.99 ƒ 1.912,95
4. nr. 993085 04.06.99 ƒ 874,13
5. nr. 993437 16.06.99 ƒ 1.997,45
6. nr. 994303 14.07.99 ƒ 1.000,95
7. nr. 998329 15.12.99 ƒ 1.120,72
Totaal ƒ 7.539,50
De vordering van [appellante] bedraagt ƒ 6.418,78. Dit bedrag correspondeert met het totaal van de posten 1 tot en met 6. Daarnaast vordert [appellante] een bedrag van ƒ 1.828,73 aan buitengerechtelijke incassokosten alsmede wettelijke rente.
4.4 Na bij tussenvonnis van 21 februari 2002 [appellante] toegelaten te hebben nadere inlichtingen te verschaffen en op het verweer van [geïntimeerde] in te gaan, heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 25 juli 2002 de vordering van [appellante] afgewezen.
4.5 In haar toelichting op grief I brengt [appellante] naar voren dat in ieder geval de posten 2 tot en met 6 ten bedrage van in totaal ƒ 6.348,14 toegewezen dienen te worden omdat deze dateren uit de periode dat het steakhouse door de vennootschap onder firma werd gedreven. Zij voegt daaraan toe dat ook de posten 1 en 7 voldaan dienen te worden, omdat de desbetreffende leveranties uit die periode stammen. Wat post 7 betreft merkt het hof hierbij op dat deze niet is begrepen in de vordering zoals door [appellante] ingesteld, zodat deze reeds om deze reden niet aan de orde kan komen. Post 1 is daar wel in opgenomen.
4.6 [geïntimeerde] heeft op zich niet betwist dat de posten op het overzicht van [appellante] drankleveranties voor het steakhouse betreffen, zodat daarvan uitgegaan wordt. [geïntimeerde] heeft wel betwist dat het gaat om posten die nog openstaan.
4.7 In dit verband heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg bij conclusie van antwoord naar voren gebracht dat door hem op de openstaande rekeningen een bedrag van ƒ 3.700,= is betaald. Op dit verweer is [appellante] in eerste aanleg noch in hoger beroep ingegaan, zodat van de juistheid van dit verweer uitgegaan dient te worden.
4.8 [geïntimeerde] heeft verder naar voren gebracht dat betalingen aan [appellante] door de voormalige medevennoot [medevennoot] eerst op de oudste facturen in mindering gebracht hadden moeten worden en daarna pas op de facturen die met die latere leveranties samenhingen. Volgens hem is dat door hem met [appellante] afgesproken. [appellante] heeft betwist dat er tussen partijen een afspraak met een dergelijke strekking is gemaakt.
4.9 Naar het oordeel van het hof is het niet van belang of partijen deze afspraak al dan niet hebben gemaakt, en wel om de volgende reden. Tussen partijen staat vast dat [appellante] na de ontbinding van de vennootschap onder firma dranken is blijven leveren aan Manohar, die toen [het Steakhouse] als eenmanszaak dreef, en van deze betalingen heeft ontvangen (akte na tussenvonnis [appellante]; mva punt 3.2). Naast [geïntimeerde] was [medevennoot] hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen die tijdens het bestaan van de vennootschap onder firma waren ontstaan. De rechtsverhouding tussen [appellante] en [medevennoot] is na de ontbinding van de vennootschap onder firma in stand gebleven. Dat wil zeggen dat het niet uitgesloten is te achten dat latere betalingen door [medevennoot] (mede) betrekking hebben gehad op de openstaande posten dan wel daaraan toegerekend dienen te worden.
4.10 Bij deze stand van zaken lag het op de weg van [appellante] om haar vordering nader te onderbouwen met gegevens over de latere leveranties aan [het Steakhouse], betalingen door [medevennoot] en eventueel over de toerekening daarvan met [medevennoot] gemaakte afspraken. [appellante] is evenwel in gebreke gebleven hieromtrent uitsluitsel te geven, hoewel zij daartoe reeds in eerste aanleg uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld en zij de partij is die over de desbetreffende gegevens beschikt. Dit betekent dat de vordering van [appellante] als onvoldoende onderbouwd afgewezen dient te worden.
4.11 Voor het overige zijn door [appellante] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat haar in algemene termen gestelde bewijsaanbod als niet relevant gepasseerd dient te worden.
4.12 Een en ander leidt tot de slotsom dat de grieven van [appellante] geen doel treffen en dat de bestreden vonnissen bekrachtigd dienen te worden, met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 230,= aan verschotten en op € 817.50 aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Venhuizen en Feddes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 april 2004.