4.2.3. Het hof oordeelt omtrent deze grief als volgt.
Mèt de rechtbank is het hof van oordeel dat het handelen van een notaris aan hoge eisen van zorgvuldigheid heeft te voldoen. Zulks is in art. 17 Wet op het notarisambt aldus voorgeschreven:
"De notaris oefent zijn ambt in onafhankelijkheid uit en behartigt de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid."
In art. 43 Wet op het notarisambt is nader omschreven hoe te handelen bij het verlijden van een notariële akte. Daarin staat, voorzover thans van belang,:
"Zo nodig wijst hij daarbij tevens op de gevolgen die voor partijen of één of meer hunner uit de inhoud van de akte voortvloeien."
In dat kader dient een oordeel te worden gegeven in het onderhavige geval omtrent het handelen van de notaris. Voormelde bepalingen benadrukken de zwaarwegende zorgplicht van de notaris als publieke functionaris terzake van hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen welke zijn beoogd met de in de akte opgenomen rechtshandelingen.
De notaris heeft daartoe de verplichting tot wilscontrole, een onderzoeksplicht en een informatieplicht. Deze informatieplicht gaat verder dan de plicht tot het doen van een zakelijke opgave en behelst mede de verplichting om informatie te verschaffen omtrent de draagwijdte van een rechtshandeling en de juridische gevolgen daarvan voor de betrokken partijen.
Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft no-taris [geïntimeerde] desgevraagd verklaard dat hij de te verlijden akte artikelgewijs heeft doorgelopen en kort bij de verschillende artikelen heeft stilgestaan en wat uitvoeriger aandacht heeft geschonken aan de -toegevoegde- uittredingsbepaling. Bovendien heeft hij verklaard dat de artikelen los van elkaar zijn besproken, dat niet de uittredingsbepaling in samenhang met het non-concurrentiebeding is besproken en dat niet op de gevolgen daarvan voor met name de binnenkort uittredende vennoot is gewezen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de notaris voor de bijeenkomst van 19 oktober 1994 [appellant] heeft gewezen op de gevolgen van het non-concurrentiebeding in verband met de uittredingsbepaling. Het hof is van oordeel dat de notaris in de omstandigheden van dit geval zijn wettelijke zorgplicht heeft geschonden door [appellant] niet te wijzen op de gevolgen voor hem van de nadien toegevoegde uittredingsbepaling in samenhang met het reeds eerder bekende non-concurrentiebeding.
Het feit dat in de eerste conceptakte van het notariskantoor die in juli 1994 is toegezonden aan de vennoten in spe en in de daaraan voorafgaande concepten van de adviseurs van partijen reeds gesproken wordt over een non-concurrentiebeding maakt zulks niet anders, nu deze concepten alle uitgingen van een duurzaam samenwerkingsverband tussen partijen als vennoten.
Ook de bepaling van een concurrentiebeding in de voorheen geldende arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en [directeur/ aandeelhouder]vermindert niet de informatieverplichting van de notaris ten aanzien van de door hem te verlijden akte.
Mede in het licht van de voorgeschiedenis en het feit dat de verhouding tussen [directeur/ aandeelhouder]en [appellant] gezien het verschil in leeftijd en ervaring alsmede in verband met de voormalige werkgever/werknemer relatie niet als gelijkwaardig is aan te duiden, had de notaris extra aandacht aan dit onderdeel van de akte dienen te besteden.
Dit te meer, nu het notariskantoor van mr. [geïntimeerde] ook in het verleden voor [directeur/ aandeelhouder]was opgetreden.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat notaris [geïntimeerde] te kort is geschoten in zijn informatieverplichting jegens [appellant] en aldus niet heeft gehandeld met de grootst mogelijke zorgvuldigheid. Voor een nadere bewijs-levering is derhalve geen reden.
Grief 2 slaagt derhalve evenals de daarmee verband houdende grief 5. De vordering van [appellant] is derhalve voor toewijzing vatbaar. De overige grieven behoeven geen verdere bespreking.