GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 maart 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/030367-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1970,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring P.I. Almelo "De Karelskamp" te Almelo.
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 23 maart 2002 te Asten opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet
- zich naar en op het erf van de woning van die [slachtoffer] begeven, en
- een op dat erf staande stal/schuur betreden en in die stal/schuur kogels afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] en daarbij die [slachtoffer] geraakt in de romp van diens lichaam,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en vergezeld van een strafbaar feit, te weten diefstal van een portemonnee met geld, een GSM-telefoon en een autosleutel, voorafgegaan en vergezeld van geweld gepleegd tezamen en in vereniging met anderen, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
2. hij op 23 maart 2002 te Asten tezamen en in vereniging met anderen wapens van categorie II en/of III, te weten een of meer pistolen 9mm en/of een of meer andere vuurwapens en munitie van categorie II en/of III, te weten een aantal scherpe patronen 9mm voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat de gegevens verkregen op basis van een bevel als bedoeld in artikel 126 n van het Wetboek van Strafvordering niet op rechtmatige wijze zijn verkregen, derhalve niet voor het bewijs mogen worden gebezigd en, nu deze gegevens de basis hebben gevormd voor verder onderzoek, al het daarmee verkregen bewijsmateriaal ook buiten beschouwing dient te blijven.
De verdediging heeft zich daarbij meer in het bijzonder beroepen op een proces-verbaal van politie opgemaakt op 27 maart 2002 door de verbalisant Scheeroren dat ten grondslag ligt aan het verzoek aan de officier van justitie om een dergelijk bevel af te geven. Hierin wordt slechts gewag gemaakt van de enkele mogelijkheid dat een aantal telefonische contacten heeft plaatsgevonden korte tijd voor het tijdstip van de moord/doodslag en korte tijd na dat tijdstip, welke contacten mogelijk van belang zijn bij het onderzoek naar de daders van deze moord/doodslag.
Het bestaan van de enkele mogelijkheid dat een aantal telefonische contacten heeft plaatsgevonden is echter in de visie van de verdediging onvoldoende voor het afgeven van een dergelijk bevel, omdat vereist is dat het daarbij moet gaan om telecommunicatiegegevens van verkeer waarvan het vermoeden bestaat, dat de verdachte eraan heeft deelgenomen.
Het hof stelt voorop dat uit het op 28 maart 2002 door de officier van justitie afgegeven vordering inlichtingenverstrekking als bedoeld in artikel 126 n van het Wetboek van Strafvordering valt af te leiden dat daarbij door de officier van justitie uitdrukkelijk gewag wordt gemaakt van het in laatstgenoemd artikel bedoeld criterium en niet van de door de verdediging gesuggereerde enkele mogelijkheid. Daaraan moet echter dadelijk worden toegevoegd dat in voornoemde vordering voor wat betreft de feitelijke onderbouwing slechts sprake is van eerdergenoemd proces-verbaal. Wel kan daarbij nog worden opgemerkt dat de officier van justitie ook niet gehouden is om in een dergelijke vordering feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voldaan is aan alle voorwaarden als bedoeld in artikel 126 n van het Wetboek van Strafvordering.
Voor de vraag of een dergelijke vordering rechtmatig is afgegeven is immers slechts van belang of gelet op alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden een dergelijke vordering gerechtvaardigd is te achten.
Uit de op het moment van genoemde vordering van de officier van justitie beschikbare bekende gegevens blijkt dat het alleen wonende slachtoffer, [slachtoffer], op 23 maart 2002 hoogstwaarschijnlijk op gewelddadige wijze om het leven is gebracht, dat er op dat moment geen zicht bestond op in de omgeving van [slachtoffer] verblijvende daders en dat het gezien het sporenbeeld waarschijnlijk om verscheidene personen ging. Verder zijn de telefoonaansluitingen in het huis van [slachtoffer] onklaar gemaakt.
Voorop gesteld kan worden als een feit van algemene bekendheid dat het bezit van een mobiele telefoon tegenwoordig meer regel dan uitzondering is. Gezien de omstandigheid dat het in ieder geval om verscheidene personen ging waarbij geen zicht bestond op een bepaalde dadergroepering en deze personen zich in beginsel naar en vanaf de plaats van het misdrijf dienden te verplaatsen, levert dit naar het oordeel van het hof voldoende grond op voor een vermoeden in de zin van een beredeneerde mogelijkheid, dat (een van) de daders op de hiervoor aangegeven tijdstippen telecommunicatieve contacten heeft/hebben gehad. Van een vermoeden in de meer beperkte betekenis van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering behoeft daarbij naar het oordeel van het hof overigens geen sprake te zijn.
In verband hiermee moet nog het navolgende worden opgemerkt.
Uit de parlementaire geschiedenis valt af te leiden dat uitdrukkelijk de vraag aan de orde is geweest of bij het opnieuw redigeren van de bepalingen met betrekking tot de telefoontap (artikel 126 m) en het huidige artikel 126 n, het vermoeden dat verdachte aan de gesprekken heeft deelgenomen, wel moest worden gehandhaafd. In navolging van de voorstellen van de commissie Moons werd door de minister voorgesteld deze eis te laten vallen ingeval van de opsporing van onder meer ernstige misdrijven. Dat wel artikel 126 m van het Wetboek van Strafvordering maar daarbij niet ook tevens het minder verstrekkende artikel 126 n - voorheen 125 f – van het Wetboek van Strafvordering werd aangepast had als praktische reden dat er nog onderzocht diende te worden door het WODC welke behoefte er bestond bij politie en justitie aan gegevens van het bedrijfsleven, nu het voornemen bestond de mogelijkheid te creëren om niet alleen telefoongegevens te verkrijgen, maar ook andere gegevens waarbij te denken valt aan pincodes en dergelijke. Daarbij speelde de vraag omtrent de eis van het vermoeden als hiervoor verwoord overigens geen enkele rol meer.
Inmiddels is onder nummer 28-059, d.d. 3 april 2003, een voorstel van wijziging van wet bij de Tweede Kamer ingediend waarbij de tekst van de wet op dit punt in lijn met het eerder kenbaar gemaakte voornemen zal worden aangepast. In dit licht bezien bestaat naar het oordeel van het hof uit het oogpunt van redelijke wetstoepassing ook geen grond om aan een eventuele inbreuk op artikel 126 n van het Wetboek van Strafvordering een gevolg te verbinden als door de verdediging gesteld.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 288 juncto artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid en derde lid, aanhef en onder a, van die wet juncto de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- de mate waarin het onder 1 primair bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht, te weten het verdriet van de familie, vrienden en kennissen van het slachtoffer en de afschuw over de wijze waarop hij om het leven is gebracht;
- het feit dat het slachtoffer, na te zijn neergeschoten, op gruwelijke wijze is mishandeld terwijl de verdachte geen poging heeft ondernomen deze mishandeling te beëindigen;
- het uiterst gewelddadig karakter van het onder 1 primair bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is;
- het feit dat de gewapende overval voortkomt uit een zucht naar financieel gewin, waarbij ter verkrijging van dat financieel gewin grof geweld niet wordt geschuwd;
- het feit dat (vuur)wapens en het ongecontroleerd bezit daarvan kunnen leiden tot levensbedreigende situaties, hetgeen zich in deze zaak ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd.
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen betreft met behulp waarvan het onder 1 primair bewezen verklaarde is begaan/voorbereid.
Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven aansteker, type Western Arms p 38, moet worden teruggegeven aan verdachte.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 27, 33, 33a, 47, 57, 63, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
feit 1 primair: "Plegen van doodslag, gevolgd of vergezeld van een strafbaar feit gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken",
feit 2: "Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorie II en/of een vuurwapen van de categorie III, meermalen gepleegd",
"Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van veertien jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een GSM-telefoon, merk Nokia.
Gelast de teruggave van het navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een aansteker, type Western Arms p 38 aan verdachte.
Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter
Mrs. Gründemann en Otten, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Hoekstra, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2004.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1970,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring P.I. Almelo - H.v.B. "De Karelskamp" te Almelo
Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 maart 2003 ter zake van:
feit 1 primair:"Medeplegen van doodslag, gevolgd, vergezeld van een strafbaar feit gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken",
feit 2:"Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categotie II en/of een vuurwapen van de categotie III, meermalen gepleegd",
"Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie",
veroordeeld tot:
15 jrn. gev.str. OV. MAV., verbeurdverklaring, gelast de teruggave