ECLI:NL:GHSHE:2004:AP4473

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/02358
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.D. van Norden
  • M.J.J. van Oorschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van vergrijpboete in belastingzaak na niet tijdige betaling door belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2004 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, X Reclame te Y, in beroep ging tegen een vergrijpboete die was opgelegd door de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. De boete van ƒ 1.780,-- was opgelegd omdat belanghebbende zijn aangifte omzetbelasting over augustus 1999 niet tijdig had betaald. Belanghebbende stelde dat de boete diende te vervallen omdat hij wel wilde betalen, maar niet kon. Het Hof oordeelde dat de wettelijke verplichting om de aangifte periodiek af te dragen op belanghebbende rustte en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de boete konden rechtvaardigen.

Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden uitspraak. De boete werd verminderd tot ƒ 1.335,-- en het griffierecht van € 204,20 werd aan belanghebbende vergoed. Het Hof weigerde echter om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten, omdat belanghebbende geen verzoek had gedaan om vergoeding van deze kosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van belastingplichtigen om tijdig aangiften en betalingen te doen, en dat het niet kunnen betalen van een boete niet automatisch leidt tot kwijtschelding ervan. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met name artikel 67k, dat betrekking heeft op vergrijpboetes.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 00/02358
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X Reclame te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen Z van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde Inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur), op het bezwaarschrift betreffende de aan hem bij de naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 augustus 1999 tot en met 31 augustus 1999, aanslagnummer 0000.00.0000.A.0000 bij beschikking opgelegde vergrijpboete ex artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Het onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad in het openbaar ter zitting van het Hof van 23 maart 2004 te Eindhoven. Aldaar is toen verschenen en gehoord, de heer mr. N. tot bijstand vergezeld van de heer R., namens de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 6 april 2004, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de bestreden uitspraak,
vermindert de boete tot ƒ 1.335,--,
gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 204,20,--, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.
De gronden
1. Belanghebbende heeft zijn aangifte omzetbelasting over het augustus 1999 op 30 september 1999 en derhalve tijdig ingediend. Belanghebbende heeft echter nagelaten het op deze aangifte verschuldigde bedrag, groot ƒ 1.780,-- tijdig te voldoen. De Inspecteur heeft bij deze naheffingsaanslag een vergrijpboete opgelegd van 100%.
2. Met betrekking tot de tijdvakken in het jaar 1997 en 1998 heeft belanghebbende respectievelijk zeven maal en tien maal de verschuldigde belasting niet op tijd betaald. De Inspecteur heeft met betrekking tot deze tijdvakken een verhoging respectievelijk boete opgelegd van 10%. In het jaar 1999 zijn voor ieder, aan het onderhavige tijdvak voorafgaande, tijdvak bij naheffingsaanslag boetes opgelegd van 10%, met uitzondering van de maanden mei en juli. Met betrekking tot deze maanden zijn boetes opgelegd ter grootte van 50%.
3. In geschil is het antwoord op de vraag of de vergrijpboete ad
ƒ 1.780,-- terecht is opgelegd.
4. Belanghebbende heeft gesteld dat de boete dient te vervallen nu zij wel wil maar niet kan betalen. Op belanghebbende rust de wettelijke verplichting om de verschuldigde aangifte periodiek af te dragen. Andere bijzondere omstandigheden dan hiervoor aangegeven, zijn in het onderhavige geval echter niet gesteld of gebleken. Het Hof verwerpt derhalve belanghebbendes stelling, aangezien deze geen steun vindt in het recht.
5. Belanghebbende heeft voorts nog gesteld dat de Inspecteur een inconsequent beleid heeft gevoerd door nu eens een verzuimboete en dan weer een vergrijpboete op te leggen. Het Hof verwerpt deze grief aangezien zij feitelijke grondslag mist. Immers, gelet op de onder 2 weergegeven verzuimenreeks heeft de Inspecteur over mei en juli 1999 een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van 50% omdat het aan de opzet van belanghebbende te wijten is dat de verschuldigde belasting niet tijdig is voldaan. De Inspecteur heeft zich, desgevraagd, ter zitting bereid verklaard de boete te verminderen tot 75% (ƒ 1.335,--) van de nageheven belasting. Het Hof acht deze boete, gelet op het vorenoverwogene, ook passend en geboden.
6. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Het griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht ad ƒ 450,-- (€ 204,20)te worden vergoed.
De proceskosten
Hoewel het beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Belanghebbende heeft aannemelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door G.D. van Norden, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.J.J. van Oorschot, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 april 2004.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 8 april 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 101,50.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 200,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.