ECLI:NL:GHSHE:2004:AP4654

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.000647.04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Rothuizen-van Dijk
  • Mrs. Claassens
  • Mr. Wabeke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennep en hashish

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid drugs, waaronder ongeveer 1700 gram hashish en 467 gram hennep, op 1 november 2002 te Eindhoven. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het eerste ten laste gelegde feit, maar sprak hem vrij van het tweede feit, dat betrekking had op cocaïne. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het aangetroffen poeder daadwerkelijk cocaïne was, aangezien slechts een indicatieve test was uitgevoerd. De verdachte had verklaard dat het poeder mogelijk een gemalen viagra-pil was, en het hof vond deze verklaring niet onjuist. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van het tweede feit en hem veroordeelde voor het eerste feit.

Uitspraak

parketnummer: 20.000647.04
datum uitspraak: 28 juni 2004
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 december 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/020956-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1964,
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof met betrekking tot feit 2 niet tot een bewezenverklaring komt.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 november 2002 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1700 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of ongeveer 467 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hashish en/of hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op of omstreeks 1 november 2002 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
De bewezenverklaring
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht met name niet bewezen dat het bij verdachte aangetroffen poeder, waarvan hij heeft ontkend dat het cocaïne betrof, daadwerkelijk cocaïne is geweest, nu ten aanzien daarvan, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, slechts een indicatieve test heeft plaatsgevonden, hetgeen onvoldoende uitsluitsel geeft omtrent de daadwerkelijke samenstelling van die stof.
Dat het poeder in het dossier wordt omschreven als "een wit poeder", terwijl het volgens de verdachte ging om een gemalen viagra-pil en viagra-pillen blauw gekleurd zijn, brengt niet zonder meer mee dat verdachtes verklaring onjuist is. Hierbij neemt het hof in aanmerking (i) de summiere beschrijving van het poeder, (ii) het feit dat een viagra-pil, zoals door de verdachte is gedemonstreerd ter terechtzitting in hoger beroep, slechts een blauw gekleurde buitenkant heeft en overigens bestaat uit een witte substantie en (iii) de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat deze blauwe buitenkant gemakkelijk van de witte binnenkant is te scheiden, zodat in gemalen viagra-poeder geen blauwe stipjes behoeven voor te komen. Bovendien overweegt het hof dat, ook al zou het niet gaan om viagra, daarmee nog niet vast staat dat het poeder cocaïne bevat.
Door de politierechter is overwogen dat de verdachte, door in een café van een vage bekende een wit poeder aan te nemen waarvan de verdachte meende dat het viagra was, welbewust het risico op de koop toe genomen heeft dat het wel eens cocaïne zou kunnen zijn.
Naar het oordeel van het hof ziet deze redenering slechts op het opzet van de verdachte, maar zegt zij niets over en kan dus ook niet dienen als bewijs voor wat feitelijk de samenstelling van het poeder is.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 1 november 2002 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1700 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hashish) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 467 gram hennep, zijnde hashish en hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef en onder C (oud) van de Opiumwet juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, (oud) van die wet.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof acht oplegging van een taakstraf, in de vorm van een werkstraf van het hierna te melden aantal uren passend en geboden.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en 3(oud), 11(oud) en 13 van de Opiumwet.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het sub 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte sub 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
sub 1:
"Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd";
verklaart de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van veertig dagen voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht;
bepaalt dat de opgelegde taakstraf zal bestaan uit een werkstraf.
Dit arrest is gewezen door Mr. Rothuizen-van Dijk, als voorzitter
Mrs. Claassens en Wabeke, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Van Term, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 juni 2004.