4.1. Het gaat in dit geschil, kort samengevat en voor zover in appel van belang, om het volgende.
4.1.1. Geïntimeerden, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ([geintimeerden]]), zijn broers. Zij hebben nog twee zusters en een broer, [zus 1], [zus 2] en [broer] (hierna: de zusters en broer [achternaam]).
Op 5 december 1985 hebben hun ouders, [naam vader] en [naam moeder], de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats], gemeente [gemeente] (hierna: het huis) verkocht aan [geïntimeerden]en de zusters en broer [achternaam] gezamenlijk, onder voorbehoud van het zakelijk recht van gebruik en bewoning.
Nadat [moeder] in 1992 was overleden, heeft [vader] (hierna: [vader]) het huis nog tot 2000 bewoond, in welk jaar hij is verhuisd naar een verzorgingstehuis.
4.1.2. De zusters [achternaam] wilden vervolgens het huis verkopen. Zij hebben daartoe contact opgenomen met notaris [notaris]. Deze schreef op 23 februari 2000 aan [geintimeerden].:
"Mevrouw [zus 1] heeft een eventuele verkoop van het pand met uw vader besproken. Volgens mevrouw [zus 1]wil hij graag dat het pand wordt verkocht en maakt hij geen aanspraak op enig aandeel in de opbrengst. De opbrengst komt dus volledig voor gelijke delen aan de kinderen ten goede. Graag verneem ik of u op deze basis aan de verkoop van de woning uw medewerking wilt verlenen."
Op 24 mei 2000 schreef notaris [notaris] aan [geintimeerden]:
"(..) Zij (= mevrouw [zus 1], hof)heeft nogmaals bevestigd dat uw vader geen enkele aanspraak maakt op een eventuele verkoopopbrengst."
4.1.3. [geïntimeerden]wilden toen niet meewerken aan de verkoop van het huis. Notaris [appellant sub 2] (appellant sub 2) schreef op 6 oktober 2000 aan [geïntimeerden]dat hij door notaris [notaris] op de hoogte was gesteld van de problemen en dat hij wilde bemiddelen. Op 7 november 2000 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant sub 2] en [geïntimeerden]Vervolgens heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant sub 2] en de zusters en broer [achternaam]. Naar aanleiding hiervan schreef [appellant sub 2] op 15 november 2000 aan [geintimeerden]:
" (..) Vader schijnt geen deel uit de opbrengst van het huis te wensen; uw broer en zusters bevestigden dat bij verkoop de koopprijs door vijf wordt gedeeld."
4.1.4. Het huis werd uiteindelijk verkocht op 25 april 2001 voor een prijs van f 519.000,--. Het transport werd bepaald op 4 juli 2001.
4.1.5. Door [appellant sub 2] werd op 28 juni 2001 aan [geïntimeerden]een "Nota van afrekening" voor "De familie [achternaam]" gestuurd. Hierin werd melding gemaakt van het feit dat de verkoopopbrengst zou zijn f 509.046,29, "welk saldo zal worden overgemaakt naar een door u op te geven rekening". In de begeleidende brief schreef Mw [medewerkster] (medewerkster van [appellant sub 2]):
"Ingesloten treft u in opgemelde zaak ter beoordeling aan:
a. de concept-akte van levering;
b. de nota van afrekening
c. de volmacht".
4.1.6. [geïntimeerden] zijn, in tegenstelling tot de zusters en broer [achternaam], niet aanwezig geweest bij het transport op 4 juli 2001.
4.1.7. Vader was evenmin aanwezig bij het transport. Op enig moment - voor het transport - heeft vader aan [appellant sub 2] medegedeeld dat hij een vergoeding wilde voor het hem toekomende recht van gebruik en bewoning, waarvan hij ter gelegenheid van het transport afstand zou doen. Zulks blijkt uit de door vader getekende, doch niet gedateerde volmacht.
[appellant sub 2] heeft deze wens van vader op 4 juli 2001 met de aanwezige zusters en broer [achternaam]besproken. Zij gingen hiermee akkoord en [appellant sub 2] heeft op enig moment aan vader zijn deel betaald en de rest van de verkoopopbrengst aan [geïntimeerden]en de zusters en broer [achternaam] betaald.
4.1.8. [geïntimeerden]zijn het niet eens met de betaling aan vader . Zij hebben [appellant sub 2] en [appellante sub 1] in rechte betrokken en primair van hen betaling gevorderd van het gehele verschil tussen de verkoopopbrengst en hetgeen aan de gemeenschap was uitbetaald. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Hiervan is geen appel ingesteld.
4.1.9. Subsidiair hebben [geïntimeerden]van [appellant sub 2] en [appellante sub 1] betaling gevorderd van het gehele aan hen toekomende gedeelte van het verschil tussen de verkoopopbrengst en hetgeen aan de gemeenschap was uitbetaald, zijnde € 8.440,31. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding. Tegen dit oordeel richten zich de grieven van [appellant sub 2] en [appellante sub 1]