4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Carnavalsvereniging de Leefhöbers en/of de heren [naam 1], [naam 2] en [naam 3] wilde(n) een beachparty organiseren in [plaats]. Daartoe is op 1 of 2 mei 2000 aan "het gemeentebestuur" een evenementenvergunning gevraagd. Het feest, dat als doel had de promotie van [plaats] en van de carnavalsvereniging, stond gepland op 26 augustus 2000 - welke datum later is veranderd in
2 september 2000 - en zou plaatsvinden aan het dagstrand De Kis. Volgens de aanvrage werden ongeveer 500 bezoekers verwacht.
4.1.2. Na ontvangst van een ambtelijk advies d.d. 10 mei 2000 omtrent de te verwachten geluidshinder, een instemmende verklaring van de eigenaar van het terrein d.d.
18 mei 2000 en een verklaring van de brandweer d.d. 22 mei 2000 dat geen bezwaren bestonden, besloten Burgemeester en Wethouders van [plaats] op 26 mei 2000 de gevraagde vergunning te verlenen.
4.1.3. Op 31 mei 2000 is dit besluit toegezonden aan de aanvrager(s).
4.1.4. Op 7 juli 2000 is BBK opgericht en is de vergunning op haar naam overgeschreven. Op 11 resp. 22 juli 2000 zijn aan BBK nog enkele aanvullende vergunningen verleend.
4.1.5. Op 10 juli 2000 verzocht [omwonende], omwonende van De Kis, de gemeente om informatie, waarop hem de vergunning werd toegezonden. [Omwonende] maakte vervolgens bezwaar, gedagtekend 1 augustus 2000 en bij de gemeente ingekomen op 4 augustus 2000, tegen de verleende vergunning.
4.1.6. Op 4 augustus heeft [omwonende]de president van de Rechtbank te Roermond verzocht om een voorlopige voorziening ex art. 8:81 Awb. Op 23 augustus 2000 heeft de president geoordeeld dat de termijnoverschrijding door [omwonende]bij zijn bezwaar verschoonbaar was, en heeft hij het besluit van B&W van 26 mei 2000 geschorst vanwege de formele en materiele gebreken waaraan het besluit leed. De president merkte hierbij onder meer op: "de evenementenvergunning zal in een eventuele bodemprocedure dan ook aanstonds voor vernietiging gereed liggen". De beslissing is op 29 augustus 2000 verzonden aan belanghebbenden.
4.1.7. Op 17 augustus 2000 heeft de gemeente de verleende vergunning in een huis-aan-huisblad gepubliceerd.
4.1.8. Nadat het evenement op 2 september 2000 derhalve niet was doorgegaan heeft BBK op 8 september 2000 de gemeente aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade, welke aansprakelijkheid de gemeente op 18 september 2000 van de hand heeft gewezen.
4.1.9. De Algemene Kamer van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften van de gemeente adviseerde op 5 oktober 2000 naar aanleiding van het bezwaar van [omwonende]onder meer om ondanks dat de bezwaartermijn tegen het besluit van B&W gedateerd 26 mei, verzonden 31 mei 2000, en eerst gepubliceerd op 17 augustus door verzoeker was overschreden, de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, doch het bezwaar ongegrond te verklaren wegens het ontbreken van procesbelang aangezien de gewraakte activiteit niet meer kan plaatsvinden. Op 18 oktober 2000 werd het bezwaar van [omwonende]door Burgemeester en Wethouders met overname van het advies ongegrond verklaard in verband met het ontbreken van processueel belang.
4.1.10. [omwonende]heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank te Roermond, welk beroep op 16 mei 2001 ongegrond werd verklaard.
4.1.11. Tegen deze beslissing van de rechtbank heeft de gemeente op 18 juli 2001 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak. Dit appel was niet gericht tegen de ongegrondverklaring, doch tegen de overweging van de rechtbank dat de termijnoverschrijding door [omwonende]verschoonbaar was.
4.1.12. De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft het appel van de gemeente op 20 februari 2002 niet ontvankelijk verklaard in verband met het ontbreken van processueel belang. Het hiertegen gerichte verzet krachtens art. 8:55 Awb werd op 3 juli 2002 door de Afdeling ongegrond verklaard.
4.1.13. BBK had inmiddels op 27 november 2000 de gemeente gedagvaard en een verklaring voor recht gevraagd dat de gemeente jegens haar onrechtmatig had gehandeld en bijgevolg aansprakelijk is voor de geleden schade op te maken bij staat. Na wijziging van eis vordert zij betaling van die schade van in elk geval f 313.570,69 en voor het overige schadevergoeding nader op te maken bij staat.
4.1.14. In haar tussenvonnis van 25 oktober 2001 heeft de rechtbank - bij wege van eindbeslissing - als volgt geoordeeld. De door de gemeente verleende vergunning is niet reeds onrechtmatig omdat deze geschorst is of vernietigd zou worden. Het risicobeginsel houdt in dat aanvrager BBK binnen de marges waarbinnen die beslissing zich kan bewegen, het risico draagt dat in de bezwaar- of beroepsfase een andere beslissing genomen wordt (r.o. 4.1.), doch dat indien een beslissing zodanige gebreken vertoont dat een bekwaam handelend bestuursorgaan die beslissing in redelijkheid niet had kunnen nemen, dat bestuursorgaan daarvoor uit onrechtmatige daad aansprakelijk is (r.o. 4.2.). Het door Burgemeester en Wethouders genomen primaire besluit vertoonde inderdaad zodanige gebreken (r.o. 4.3.). Het doet voor het vaststellen van de aansprakelijkheid van de gemeente niet ter zake dat geen onherroepelijke uitspraak waarin het besluit wordt vernietigd, aanwezig is (r.o. 4.4.). De gemeente heeft voorts verzuimd het besluit op de juiste wijze bekend te maken (r.o. 4.5.). De beslissing van de president om [omwonende]ontvankelijk te verklaren is geen kennelijke misslag (r.o. 4.7.). De gemeente heeft derhalve onrechtmatig jegens BBK gehandeld en is aansprakelijk is voor de schade van BBK (r.o. 4.8.). In haar eindvonnis heeft de rechtbank de gemeente veroordeeld tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. Tegen deze oordelen richten zich de grieven.