ECLI:NL:GHSHE:2004:AQ7034

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200200588
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Teeffelen
  • A. Koens
  • J. Lamers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige kinderen na scheiding

In deze zaak heeft de man verzocht om een omgangsregeling met zijn minderjarige kinderen, die nooit eerder was vastgesteld. De slechte communicatie tussen de man en de vrouw, de moeder van de kinderen, heeft geleid tot een gebrek aan afspraken over de omgang. De Raad voor de Kinderbescherming en een benoemde bemiddelingsdeskundige hebben geprobeerd een oplossing te vinden. De kinderen, geboren op respectievelijk 22 oktober 1997 en 22 maart 1999, zijn erkend door de man en wonen bij de vrouw. De rechtbank had eerder het verzoek van de man afgewezen, wat leidde tot hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor een omgangsregeling, maar dat er wel een minimale communicatie en vertrouwen tussen de ouders noodzakelijk is. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om begeleide proefcontacten tussen de man en de kinderen te organiseren. Na verschillende evaluaties en gesprekken is er een omgangsregeling tot stand gekomen, waarbij de man vanaf 1 september 2004 eenmaal per veertien dagen een weekend met zijn kinderen kan doorbrengen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele verdere juridische procedures.

Uitspraak

24 december 2002
Rekestenkamer
Rekestnummer R200200588
GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[naam appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
de man,
procureur mr. M.A.M.L. van Osch,
t e g e n
[naam geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw,
procureur mr. J.G.J. Kersemakers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 3 juli 2002, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 1 oktober 2002, heeft de man verzocht voormelde beschikking volledig te vernietigen en primair het door de man in eerste aanleg gedane verzoek toe te wijzen, subsidiair de minderjarige kinderen van partijen onder toezicht te stellen van de Raad voor de Kinderbescherming binnen welk kader een omgangsregeling met verzoeker tot stand kan worden gebracht.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2002. Bij die gelegenheid zijn gehoord de man en de vrouw bijgestaan door hun advocaten, alsmede mr. Werger namens de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Eindhoven (de raad).
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de producties, overlegd bij het beroepschrift.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie zijn geboren:
- [naam dochter A.] op 22 oktober 1997 en
- [naam dochter B.] op 22 maart 1999.
Beide kinderen zijn door de man erkend.
Bij beschikking d.d. 28 oktober 1998 van de kantonrechter te Helmond zijn de man en de vrouw gezamenlijk belast met het gezag over [naam dochter A.] en bij beschikking d.d. 1 oktober 1999, eveneens van de kantonrechter te Helmond zijn de man en de vrouw belast met het gezamenlijk gezag over [naam dochter B.].
Beide kinderen wonen bij de vrouw.
4.2. Bij op 8 december 2000 ter griffie van de rechtbank te 's-Hertogenbosch ingekomen verzoekschrift heeft de man verzocht een omgangsregeling tussen hem en voornoemde kinderen vast te stellen van eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede twee aaneengesloten weken tijdens de zomervakantie.
4.3. Bij de beschikking, waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen.
De man kan zich met die beslissing niet verenigen.
4.4. Op het onderhavige verzoek is van toepassing artikel 1:377h BW. Dit houdt in dat de rechter ingeval van gezamenlijke gezagsuitoefening op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen in zake de omgang van het kind en de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats niet heeft. Bij gezamenlijke gezagsuitoefening kan de omgang niet worden ontzegd op grond van één van de ontzeggingsgronden zoals vermeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
4.5. In casu is nooit een omgangsregeling tussen de man en de beide kinderen van de grond gekomen. Oorzaak hiervoor is de slechte verhouding tussen de man en de vrouw.
De vrouw verwijt de man zeer agressief gedrag jegens haar en de kinderen. Daarnaast laat de man "grensoverschrijdend" gedrag zien door de kinderen te nadrukkelijk te kussen en te knuffelen, aldus de vrouw.
De man erkent dat hij zich jegens de vrouw eenmaal agressief heeft gedragen. Hij geeft toe dat er wel eens ruzies zijn geweest, maar dat zijn volgens hem de normale huwelijkse ruzies. Het knuffelgedrag is volgens de man niet uitzonderlijk maar vloeit voort uit de cultuur van de man; de man is geboren en opgegroeid in Marokko.
4.6. Uit de rapportage van 23 oktober 2001 en de aanvullende rapportage van 8 maart 2002 van de raad blijkt - voorzover al van belang - dat er geen contra-indicaties zijn welke een omgangsregeling tussen de man en de kinderen in de weg staan. Ook blijkt uit de rapportage dat de kinderen een omgangsregeling aan kunnen.
4.7. Hoewel de vrouw erkent dat een omgangsregeling in het belang van de kinderen is, wil zij niet aan een omgangsregeling meewerken omdat zij geen enkel vertrouwen in de man heeft.
4.8. Wil een omgangsregeling ook op termijn enige kans van slagen hebben dan zal er een minimaal vertrouwen en een minimale communicatie tussen de man en de vrouw moeten komen. Om zover te kunnen komen hebben, naar het oordeel van het hof, zowel de man als de vrouw hulp nodig.
4.9. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de raad verzoeken deze hulp zelf te geven dan wel door een door hem aan te wijzen derde aan partijen te laten geven.
Naar het inzicht van de raad of de door hem aangewezen derde kunnen dan vervolgens een aantal begeleide proefcontacten tussen de man en de beide kinderen tot stand worden gebracht, waarbij het aan de raad of de door hem aangewezen derde is te bepalen wanneer en waar de proefcontacten en de zullen plaatsvinden. Vervolgens kan worden bezien welke frequentie voor de omgangsregeling de juiste is
4.10. Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing.
5. De beslissing
Het hof:
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Eindhoven, of een door hem aan te wijzen derde de man en de vrouw zodanig te ondersteunen dat begeleide proefcontacten tussen de man en de beide minderjarige kinderen van partijen mogelijk worden en voorts die proefcontacten te begeleiden op een door de raad of de door hem aangewezen derde te bepalen plaats en tijdstip en met een door de raad c.q. de door hem aangewezen derde aan te geven frequentie;
verzoekt de raad het hof schriftelijk te informeren voor 1 mei 2003 over de resultaten van vorenstaande beslissing en het hof voorts te adviseren welke frequentie in de omgangsregeling het meest in het belang van de kinderen is;
houdt de verdere behandeling van de onderhavige zaak aan tot de pro-formazitting van dit hof van 15 mei 2003;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Teeffelen, Venner-Lijten en Dorn en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 december 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
21 augustus 2003
Rekestenkamer
Rekestnummer R200200588
GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[naam appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
de man,
procureur mr. M.A.M.L. van Osch,
t e g e n
[naam geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw,
procureur voorheen mr. A.H.A.C. Waals,
thans mr. H.H.C. van de Kerkhof.
Als vervolg op de door dit hof op 24 december 2002 tussen partijen gegeven tussenbeschikking.
6. De tussenbeschikking van 24 december 2002
Bij die beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 mei 2003 Pro Forma, in afwachting van schriftelijke informatie van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Eindhoven (de raad), over de resultaten van de begeleide proefcontacten tussen de man en de beide minderjarige kinderen van partijen.
De raad is daarnaast verzocht te adviseren welke frequentie in de omgangsregeling het meest in het belang is van de kinderen.
7. De verdere loop van de procedure
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
* de brief van de raad van 16 mei 2003,
* de brief van de procureur van de vrouw van 10 juni 2003,
* de brief van de procureur van de man van 1 juli 2003.
8. De verdere beoordeling
8.1. Het hof verwijst eerst naar de rapportage van de raad van 23 oktober 2001, overgelegd ten tijde van de procedure bij de rechtbank.
De raad heeft met betrekking tot de onderzoeksvraag of er vanuit de ouders dan wel de kinderen belemmerende factoren zijn voor omgang vanuit het oogpunt van de vrouw geconcludeerd dat er een contra-indicatie ligt die omgang tussen de man en de kinderen in de weg staat, omdat er sprake is van een duidelijk onvoldoende communicatie naar de man welke zijn oorsprong vindt in het wantrouwen welk op (ex)partnerniveau is ontstaan.
8.1.1. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 30 januari 2002 is aan de raad verzocht aanvullend te rapporteren over de vraag of in het kader van het eerdere onderzoek proefcontacten zijn overwogen.
De raad heeft bij brief van 8 maart 2002 de rechtbank bericht dat beide ouders weliswaar waren uitgenodigd voor een gezamenlijk gesprek om afspraken te maken over eventuele proefcontacten tussen de man en de kinderen, doch dat de vrouw voorafgaande aan dit gesprek de raad heeft bericht niet te zullen komen en dat zij ook in de toekomst niet verwacht met de man in gesprek te zullen gaan.
Gelet op dit standpunt van de vrouw is de raad er niet in geslaagd proefcontacten tussen de man en de kinderen te realiseren.
8.1.2. In haar eindbeschikking heeft de rechtbank op dat punt overwogen dat beide kinderen in het kader van een omgangsregeling gezien hun jonge leeftijd volledig afhankelijk zijn van hun beide ouders en wil een dergelijke omgangsregeling kunnen functioneren en in het belang van de kinderen zijn, het onontbeerlijk is dat tussen de ouders tenminste een zodanige minimale communicatie mogelijk is dat er afspraken gemaakt kunnen worden.
De rechtbank oordeelde dat, gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de houding van de vrouw, het opleggen van een omgangsregeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen.
8.2. Ook in hoger beroep heeft het hof overwogen dat, wil een omgangsregeling op termijn enige kans van slagen hebben er een minimaal vertrouwen en een minimale communicatie tussen de man en de vrouw moeten zijn.
Het hof heeft na een intensief gesprek met partijen ter zitting de raad verzocht de man en de vrouw zodanig te (doen) ondersteunen dat begeleide proefcontacten tussen de man en de beide minderjarige kinderen van partijen mogelijk worden en voorts die proefcontacten te (doen) begeleiden.
8.3. Bij brief van 16 mei 2003 heeft de raad verslag gedaan over de aan de beide ouders aangeboden begeleiding om de communicatie tussen hen op gang te brengen en te trachten een omgangsregeling te starten.
De vrouw heeft tijdens de met haar gevoerde gesprekken aangegeven dat zij haar uiterste best heeft gedaan om zichzelf over een mentale grens te trekken om gesprekken met de raad en de man aan te gaan en vervolgens mee te werken aan een voorzichtige opbouw van contacten tussen de man en de kinderen, maar na een uitgebreide afweging is de vrouw uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat zij dat niet aankan en aan wil. De vrouw heeft andermaal aangegeven geen enkel vertrouwen te hebben met de man, hetgeen zij baseert op ervaringen met de man vanuit het verleden.
8.4. Het hof acht de opstelling van de vrouw echter niet aanvaardbaar. Niet is gebleken van een zodanig gedrag van de man tijdens of na beëindiging van de samenwoning met de vrouw, dat haar weigerachtige houding daaruit (enigermate) valt te billijken. Zoals eerder is overwogen is het hof met de rechtbank van oordeel dat er - afgezien van de weigerachtige opstelling van de vrouw - geen contra-indicaties zijn welke een omgangsregeling tussen de man en de kinderen in de weg staan. Ook blijkt uit de eerdere rapportage van de raad dat de kinderen een omgangsregeling aankunnen, zij het dat de weigerachtige opstelling van de vrouw uiteraard afbreuk doet aan de kansen van een omgangsregeling op termijn.
8.5. Uitsluitend de weigerachtige opstelling van de vrouw levert naar het oordeel van het hof geen grond op om het verzoek van de man af te wijzen. Het hof zal echter in dit stadium van de procedure het verzoek van de man niet zonder meer toewijzen, maar de vrouw een laatste kans geven om de omgang voor de kinderen voldoende voorbereid op te starten.
8.6. Gelet op het specifieke karakter van deze zaak zal het hof mevrouw mr. M.C. Bijleveld benoemen tot deskundige met de opdracht bemiddelingsgesprekken met partijen te voeren teneinde de communicatie tussen hen over aangelegenheden betreffende [naam dochter A.] en [naam dochter B.] weer op gang te brengen en te trachten het wantrouwen bij de vrouw tegenover de man te reduceren en zo mogelijk weg te nemen. De deskundige dient aan het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van deze bemiddelingsgesprekken.
8.7. Indien de bemiddeling gelukt is, wordt aan de raad voor de kinderbescherming aansluitend verzocht in samenspraak met de benoemde deskundige de mogelijkheden van omgang tussen de man en zijn beide dochters te onderzoeken en zo mogelijk de eerste contacten tussen de man en zijn dochters tot stand te brengen en daaromtrent het hof te rapporteren.
8.8. Nu aan beide partijen een toevoeging is verleend zullen de kosten van de deskundige ten laste van 's rijks kas worden gebracht.
9. De beslissing
Het hof:
benoemt tot deskundige:
Mr M.C. Bijleveld, Vughterstraat 71, 5211 EZ 's-Hertogenbosch, teneinde uitvoering te geven aan de onder 8.6. omschreven opdracht;
verzoekt de deskundige uiterlijk 1 december 2003 een schriftelijk rapport als hiervoor bedoeld aan de griffie van dit hof toe te zenden onder gelijktijdige verzending van een afschrift daarvan aan partijen en aan de raad voor de kinderbescherming, vestiging Eindhoven;
bepaalt dat de kosten van de deskundige ten laste van 's rijks kas worden gebracht;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat partijen binnen een week na datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de deskundige stellen en dat zij voorts alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, vestiging Eindhoven, in samenspraak met de benoemde deskundige de mogelijkheden van omgang tussen de man en [naam dochter A.] en [naam dochter B.] te onderzoeken en zo mogelijk de eerste contacten tussen de man en zijn beide dochters tot stand te brengen en daaromtrent uiterlijk 1 december 2003 aan het hof te rapporteren, onder gelijktijdige verzending van een afschrift van dat rapport aan partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot de pro forma zitting van 1 december 2003.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Teeffelen, Koens en Lamers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 augustus 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.
22 juli 2004
Rekestenkamer
Rekestnummer R200200588
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Eindbeschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[naam appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
de man,
procureur mr. M.A.M.L. van Osch,
t e g e n
[naam geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw,
procureur voorheen mr. A.H.A.C. Waals,
en mr. H.H.C. van de Kerkhof,
thans mr. K.C.A. van der Meijden.
Als vervolg op de door dit hof op 24 december 2002 en 21 augustus 2003 tussen partijen gegeven tussenbeschikkingen.
10. De tussenbeschikking van 21 augustus 2003
Bij die beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden tot
1 december 2003 Pro Forma en in het kader van forensische mediaton
mr. M.C. Bijleveld-van der Slikke tot deskundige benoemd, in afwachting van een schriftelijke rapportage. Daarnaast is de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Eindhoven, verzocht in samenspraak met de deskundige de mogelijkheden van omgang tussen de man en de beide kinderen te onderzoeken en zo mogelijk de eerste contacten tussen hen tot stand te brengen en daaromtrent uiterlijk 1 december 2003 aan het hof te rapporteren.
11. De verdere loop van de procedure.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
* de brief van 1 december 2003 van de deskundige;
* de brief van 11 februari 2004 van de deskundige;
* de brief van 26 maart 2004 van de deskundige;
* de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 april 2004;
* de brief van 19 mei 2004 van de deskundige.
12. De verdere beoordeling
12.1. Het hof heeft kennisgenomen van diverse tussentijdse rapportages van de benoemde deskundige. Na een drietal bemiddelingsgesprekken tussen partijen onder leiding van de deskundige waarbij aan de orde zijn gekomen de oorspronkelijke gezinssituaties van partijen, het begin van hun relatie, de kinderen, het einde van de relatie en het herstel van vertrouwen tussen partijen, is in het kader van een voorzichtige opbouw van het contact tussen vader en de kinderen een eerste omgang bij de vrouw thuis afgesproken. Het verloop daarvan is geëvalueerd in het bijzijn van de deskundige. Beide ouders waren van mening dat het bezoek goed was verlopen. Vervolgens heeft een tweede bezoek plaatsgevonden, dat blijkens de evaluatie eveneens goed is verlopen. Daarna is een drietal volgende omgangsbezoeken afgesproken, waarbij de kinderen ook vertrouwd kunnen raken met het kind dat geboren is uit de relatie tussen de man en zijn huidige partner. Daarbij moet het voor de kinderen mogelijk zijn om een keer bij elkaar te overnachten. Ook die omgang is goed verlopen. Partijen hebben vervolgens ingestemd met de na te melden omgangsregeling.
12.2. Bij brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 april 2004, deelt de raad mede dat hij zich aansluit bij de omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige kinderen, welke in overleg tussen partijen en de deskundige is overeengekomen.
12.3. Bij brief van 19 mei 2004, binnengekomen ter griffie van het hof op 16 juni 2004, adviseert de deskundige als omgangsregeling in de beschikking op te nemen:
- dat de man tot 1 september 2004 éénmaal per veertien dagen een zaterdag of zondag, in onderling overleg tussen partijen nader overeen te komen omgang met zijn minderjarige kinderen kan hebben;
- en dat de man met ingang van 1 september 2004 éénmaal per veertien dagen een weekend omgang met zijn minderjarige kinderen kan hebben.
12.4. Gelet op het bovenstaande, zal het hof beslissen als na te melden.
13. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van 3 juli 2002 van de rechtbank 's-Hertogenbosch
en opnieuw rechtdoende
stelt vast
- dat de man tot 1 september 2004 éénmaal per veertien dagen een zaterdag of zondag, in onderling overleg tussen partijen nader overeen te komen, omgang met zijn minderjarige kinderen kan hebben;
- en dat de man met ingang van 1 september 2004 éénmaal per veertien dagen een weekend omgang met zijn minderjarige kinderen kan hebben;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Teeffelen, Koens, en Lamers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 juli 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.