ECLI:NL:GHSHE:2004:AR4386

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200400716
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Aarts
  • S. Smeenk-Van der Weijden
  • K. Katerberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en verlenging van de schuldsaneringsregeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van de rechtbank te Breda. De rechtbank had op 26 augustus 2004 de schuldsaneringsregeling van de appellant beëindigd, omdat hij tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De appellant, die al meer dan zeven jaar onder de schuldsaneringsregeling viel, betwistte deze beslissing en stelde dat hij zich niet opzettelijk niet aan zijn verplichtingen had gehouden. Hij gaf aan dat hij tijdelijk moeilijk bereikbaar was geweest door persoonlijke omstandigheden, zoals huwelijksproblemen, en dat hij bereid was om zijn verplichtingen na te komen.

Tijdens de zitting bij het hof op 6 oktober 2004 werd duidelijk dat de bewindvoerder positief stond tegenover een verlenging van de schuldsaneringsregeling. Het hof constateerde echter dat de rechtbank in haar eerdere vonnis geen bedrag had vastgesteld dat aan de appellant ter beschikking zou staan, noch een saneringsplan had vastgesteld. Hierdoor kon het hof niet beoordelen of de beëindiging van de schuldsaneringsregeling terecht was of dat een verlenging mogelijk was.

Het hof besloot het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank voor de vaststelling van een saneringsplan. Dit arrest werd uitgesproken op 13 oktober 2004, waarbij het hof de appellant de kans bood om zijn situatie opnieuw te laten beoordelen.

Uitspraak

13 oktober 2004
Rekestenkamer
Rekestnummer R200400716
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Arrest
In de zaak in hoger beroep van:
[naam appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [naam appellant],
procureur: mr. Y.A.W.M. Molkenboer.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank te Breda van 26 augustus 2004, waarvan de inhoud bij [naam appellant] bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 2 september 2004, heeft [naam appellant] verzocht het voormelde vonnis te vernietigen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2004. Bij die gelegenheid is [naam appellant], bijgestaan door zijn advocaat, gehoord. Voorts is als belanghebbende de bewindvoerder, mr. J.W. Leseman, verschenen en gehoord.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg,
d.d. 26 augustus 2004;
- een brief met bijlagen van de bewindvoerder, d.d. 30 september 2004.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Bij vonnis van 18 september 2001 is de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [naam appellant] uitgesproken. Het voorafgaande faillissement van [naam appellant], dat bij vonnis van 7 februari 1997 was uitgesproken, is bij dat vonnis omgezet in de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Nadat de rechter-commissaris daartoe heeft geadviseerd, is bij het bestreden vonnis de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [naam appellant] beëindigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat hij in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekort geschoten en dat deze tekortkoming aan hem kan worden toegerekend. Voorts reageert [naam appellant] volgens de rechtbank te weinig en te laconiek richting de bewindvoerder.
[naam appellant] kan zich hiermee niet verenigen en komt hiervan in hoger beroep.
4.2. [naam appellant] stelt dat hij zich nimmer opzettelijk niet heeft gehouden aan zijn verplichtingen ten opzichte van de bewindvoerder. [naam appellant] erkent dat hij in een bepaalde periode moeilijk te bereiken was, nu hij als gevolg van huwelijksproblemen niet meer in de echtelijke woning woonde. Het contact tussen hemzelf en de bewindvoerder was daardoor beperkt, zodat de brief van de bewindvoerder van 16 juni 2004 hem pas medio augustus heeft bereikt.
[naam appellant] ontkent dat hij te weinig en te laconiek richting de bewindvoerder heeft gereageerd. Hij is steeds ingegaan op de concrete wensen van de bewindvoerder, zodra hij deze kende. [naam appellant] heeft nimmer geweigerd het bewindvoerdersalaris af te dragen aan de boedel. Een concreet verzoek daartoe heeft hem echter nooit bereikt. [naam appellant] is thans bereid en in staat om, met hulp van familie, een aanvullend bedrag aan bewindvoerdersalaris over te maken.
De beëindiging is te meer onredelijk nu [naam appellant] thans reeds meer dan zeven jaar, eerst als curandus, vervolgens als saniet, financiële verantwoording heeft moeten afleggen. Indien noodzakelijk is [naam appellant] bereid gedurende een langere termijn onderworpen te blijven aan de schuldsaneringsregeling.
4.3. Ter zitting is door [naam appellant] nogmaals aangevoerd dat de bewindvoerder nooit het concrete bedrag aan achterstand in betalingen van het bewindvoerdersalaris heeft genoemd. De bewindvoerder heeft dit erkend en heeft gesteld dat het feit dat er een achterstand in de betalingen is ontstaan niet aan [naam appellant] kan worden verweten, nu de werkgever en later het GAK voor deze betalingen zorg zouden dragen. De bewindvoerder heeft verklaard dat vooral het feit dat [naam appellant] moeilijk te bereiken was en het gebrek aan informatie van de zijde van [naam appellant] voor hem problematisch waren. Als gevolg van een echtscheidingsprocedure woonde [naam appellant] niet meer in de echtelijke woning en was daar niet meer bereikbaar. Later was [naam appellant] ook via zijn mobiele telefoon niet meer bereikbaar en haalde hij zijn post niet meer op bij de bewindvoerder, aldus de bewindvoerder. Ook gaf hij geen gehoor aan het verzoek van de bewindvoerder om de aangiftes inkomstenbelasting van 2002 en 2003 in orde te maken. [naam appellant] heeft erkend dat hij een periode moeilijk te bereiken was. Thans woont hij in huis bij zijn broer in [naam woonplaats] en heeft hij derhalve weer een vast adres. Voorts heeft hij inmiddels de voornoemde aangiftes in orde gemaakt, hetgeen de bewindvoerder ter zitting heeft beaamd.
4.4. Het hof overweegt als volgt.
Ter zitting is gebleken dat het feit dat [naam appellant] gedurende een periode als gevolg van een echtscheidingsprocedure moeilijk te bereiken was voor de bewindvoerder de voornaamste reden vormde om de rechter-commissaris te adviseren de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Voorts is ter zitting gebleken dat [naam appellant] thans weer een vast adres heeft, dat hij de aangiftes inkomstenbelasting van 2002 en 2003 heeft ingediend en dat hij bereid en in staat is om de boedelachterstand te voldoen, zodra de hoogte daarvan bekend is. De bewindvoerder heeft ter zitting medegedeeld positief te staan tegenover een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
Het hof zal echter geen inhoudelijke beslissing geven over de mogelijke beëindiging van de schuldsaneringsregeling of eventueel verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling zoals door [naam appellant] verzocht, gelet op het volgende.
Het is het hof ambtshalve bekend dat de rechtbank in haar vonnis van 19 september 2001, waarbij [naam appellant] tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten, niet op grond van artikel 295, lid 3 Faillissementswet (F.) het bedrag heeft vastgesteld dat aan [naam appellant] ter beschikking zou staan. Evenmin heeft de rechtbank tussentijds of ter gelegenheid van de omstreden beëindiging van de schuldsaneringsregeling een saneringsplan als bedoeld in artikel 343 F. vastgesteld, waarin een dergelijk bedrag wordt bepaald en waarin de looptijd van de schuldsaneringsregeling wordt vastgesteld. Aldus kan het hof niet beoordelen of een beëindiging van de schuldsaneringsregeling aan de orde is dan wel of een verlenging van de looptijd tot de mogelijkheden behoort, gelet op het bepaalde in artikel 343 lid 2 F.(Vgl. Hof Leeuwarden, 24 maart 2004, LJN: AO 6588)
Bij gebreke van een schuldsaneringsplan dient daarom het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd en wordt de zaak terugverwezen naar de rechtbank teneinde alsnog een saneringsplan vast te stellen.
4.5. Gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en de zaak terugverwijzen naar de rechtbank voor het vaststellen van een saneringsplan.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Breda van 26 augustus 2004
en opnieuw rechtdoende:
verwijst de zaak naar de rechtbank te Breda in verband met de vaststelling alsnog van een saneringsplan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Smeenk-Van der Weijden en Katerberg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 oktober 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.