ECLI:NL:GHSHE:2004:AR4590

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG C0400345-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • B. Bod
  • H. Huijbers-Koopman
  • M. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming van woning en afgifte van sleutels

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellanten] tegen [geïntimeerde] over de ontruiming van een woning en de afgifte van sleutels. [Geïntimeerde] is huurder van de woning aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaatsnaam], waar [appellanten] tijdelijk verbleven in afwachting van andere huisvesting. [Geïntimeerde] had [appellanten] toestemming gegeven om in de woning te verblijven, maar er ontstond een conflict over de duur van het verblijf en de voorwaarden. Op 12 januari 2004 heeft de raadsman van [geïntimeerde] [appellanten] gesommeerd de woning binnen twee dagen te ontruimen, wat leidde tot een kort geding op 3 februari 2004. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, wat [appellanten] in hoger beroep aanvecht.

In hoger beroep stelt [appellanten] dat de voorzieningenrechter de vordering van [geïntimeerde] had moeten afwijzen, omdat de sommatie ondeugdelijk was en de ontruimingstermijn te kort. [Appellanten] voert aan dat hij met toestemming van [geïntimeerde] in de woning verbleef en dat de woning al ontruimd was voordat de zitting plaatsvond. Het hof heeft de argumenten van [appellanten] verworpen en geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de overeenkomst tussen partijen slechts tijdelijk was. Het hof concludeert dat de sommatie rechtmatig was en dat de termijn niet te kort was, aangezien [appellanten] eerder had moeten rekening houden met een mogelijke ontruiming.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding. De uitspraak is gedaan door de vierde kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2004.

Uitspraak

typ. MBR
rolnr. KG C0400345/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 21 september 2004,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANTEN],
echtgenoten,
beiden wonende te [plaatsnaam],
appellanten bij exploot van dagvaarding van
23 februari 2004,
procureur: mr. J.W. Weehuizen,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. W.P. de Leeuw,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis in kort geding van 3 februari 2004 tussen appellanten - [appellanten] - als gedaagden en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 105261/HA ZA 04-11)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellanten] onder overlegging van producties vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde].
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] onder overlegging van producties de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven strekken ten betoge dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerde] ten onrechte heeft toegewezen.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. [Geïntimeerde] is huurder van de woning aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaatsnaam];
b. Op of omstreeks 31 oktober 2003 is [appellanten] ook
in deze woning gaan wonen in afwachting van andere huisvesting;
d. Volgens [geïntimeerde] was het de bedoeling dat [appellanten] slechts voor korte tijd bij hem een slaapkamer betrok (schatting drie weken) en betaalde [appellanten] een kleine vergoeding van € 200,- voor gas, water en electriciteit, terwijl [appellanten] stelt dat hij de (gehele) woning in (onder)huur kreeg tegen een huur van € 700,- per maand en dat hij een borgsom van € 2.100,- heeft betaald.
d. [Appellanten] heeft in de maand november 2003 aan [geïntimeerde] de toegang tot de woning ontzegd en een ander buitendeurslot aangebracht zonder daarvan een sleutel te geven aan [geïntimeerde]; op 18 november 2003 heeft [geïntimeerde] zich door verbreking van de deur toegang tot de woning verschaft;
e. In januari 2004 (volgens [appellanten] : mvg pag. 2) dan wel reeds in december 2003 (volgens [geïntimeerde] : mva pag. 2) heeft [appellanten] daadwerkelijk andere huisvesting gekregen.
f. Bij brief d.d. 12 januari 2004 (prod 1 [geïntimeerde] in eerste aanleg) heeft de raadsman van [geïntimeerde] [appellanten] gesommeerd de woning binnen twee dagen te ontruimen. Op 19 januari 2004 heeft [geïntimeerde] [appellanten] in kort geding gedagvaard tot ontruiming.
g. Bij brief d.d. 27 januari 2004 (niet overgelegd) heeft de raadsman van [appellanten] aan de raadsman van [geïntimeerde] bericht dat de woning in het weekend van zaterdag 31 januari 2004 ontruimd zal worden.
4.2. [Geïntimeerde] heeft gevorderd - kort gezegd - dat [appellanten] hem en zijn dochter [dochter geïntimeerde] onder overgifte van de sleutel blijvend toegang verschaft tot de bewuste woning op verbeurte van een dwangsom alsmede dat [appellanten] de bewuste woning ontruimt onder overgifte der sleutels.
4.2.1. Bij kort geding vonnis van 3 februari 2004 heeft de voorzieningenrechter deze vorderingen toegewezen.
4.3. Bij memorie van grieven stelt [appellanten] dat de ontruiming en de ter beschikkingstelling van de woning heeft plaatsgevonden op 1 februari 2004, dat hij de sleutel van de buitendeur van de woning ter zitting bij
de voorzieningenrechter op 3 februari 2004 aan [geïntimeerde] ter beschikking heeft gesteld en dat hij geen andere sleutels van de woning heeft.
4.3.1. Bij memorie van antwoord (pag. 6) betwist [geïntimeerde] bij gebrek aan wetenschap dat [appellanten] op 1 februari 2004 de woning had ontruimd (verweer grief 1), doch erkent hij dat hij ter zitting van de voorzieningenrechter de sleutel van de buitendeur heeft ontvangen. De sleutel van het veiligheidsslot is (nog) niet door [appellanten] overhandigd, aldus [geïntimeerde], en [appellanten] heeft bovendien bij de ontruiming een aantal eigendommen van [geïntimeerde] meegenomen (prod. 6 mva) waarvoor [geïntimeerde] [appellanten] aansprakelijk houdt.
4.4. Het hof overweegt naar aanleiding van de grieven als volgt.
4.5. [Appellanten] stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de voorzieningenrechter de vordering van [geïntimeerde] aanstonds geheel had moeten afwijzen en [geïntimeerde] in de gedingkosten had moeten veroordelen.
4.5.1. Als - relevant te achten - argumenten voert [appellanten] daartoe aan:
a. De sommatie van 12 januari 2004 was ondeugdelijk, immers [appellanten] woonde met toestemming van [geïntimeerde] in de woning en een ontruimingstermijn van 2 dagen is te kort (grief 1);
b. [Geïntimeerde] had [appellanten] toestemming gegeven in de woning te wonen; zijn verblijf aldaar was dus niet onrechtmatig (grief 1 en 2).
c. De woning was in het weekend van 1 februari 2004, dus voorafgaand aan de zitting van 3 februari 2004 bij de voorzieningenrechter, al ontruimd (grief 3) en [geïntimeerde] had dan ook geen rechtens te respecteren belang bij zijn vorderingen (grief 4).
4.6. Het hof is van oordeel dat deze argumenten van [appellanten] niet tot de conclusie kunnen leiden dat de voorzieningenrechter de vordering van [geïntimeerde] aanstonds had moeten afwijzen.
4.6.1. [Geïntimeerde] had en heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij met [appellanten] is overeengekomen dat deze slechts tijdelijk, in afwachting van het verkrijgen van andere huisvesting, in de bewuste woning van [geïntimeerde] mocht verblijven. Dat [geïntimeerde] verdergaande afspraken met [appellanten] heeft gemaakt is niet aannemelijk geworden. Met name heeft [appellanten] niet aannemelijk gemaakt dat hij met [geïntimeerde] is overeengekomen dat hij, behoudens opzegging, de bewuste woning van [geïntimeerde], in afwachting van verkrijging van woonruimte elders, zou huren en op die basis met uitsluiting van [geïntimeerde] die woning mocht bewonen en gebruiken.
4.6.2. Voorshands moet daarom worden aangenomen dat [appellanten] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door [geïntimeerde] buiten te sluiten en door een ander slot op de buitendeur aan te brengen. Bovendien moet het na het aanbrengen van een nieuw slot door [appellanten] op de buitendeur en het verbreken van de deur door [geïntimeerde] in november 2003, voor [appellanten] duidelijk geweest zijn dat [geïntimeerde] dat verblijf van [appellanten] niet langer accepteerde, nu hijzelf van bewoning van de woning werd uitgesloten. De in januari 2004 uitgebrachte sommatie is dus rechtmatig en de gehanteerde termijn is niet te kort, nu [appellanten] er reeds eerder rekening mee moest houden dat hij op korte termijn uit de woning zou moeten vertrekken. Overigens is [appellanten] ook niet veroordeeld tot een ontruiming per 15 januari 2004.
4.6.3. Op de dag van de zitting bij de voorzieningenrechter was nog niet (geheel) voldaan aan de gevorderde ontruiming en terbeschikkingstelling van de woning, reeds hierom niet omdat de sleutel die [geïntimeerde] nodig had om daadwerkelijk zijn woning weer te kunnen betrekken eerst op de zitting werd afgegeven. De vordering is dan ook terecht gehandhaafd.
4.6.4. Ook al werd bedoelde sleutel ter zitting afgegeven, [geïntimeerde] bleef een rechtens te respecteren belang houden bij (handhaving van) de vordering, alleen al omdat de vordering ook ziet op een veroordeling van [appellanten] de woning niet opnieuw in gebruik te nemen of te geven. Bovendien hield de vordering in dat [appellanten] bij de ontruiming diende achter te laten al hetgeen niet zijn eigendom is. Of in dat opzicht aan de vordering werd voldaan stond ter zitting nog niet vast en, gezien het eerdere optreden van [appellanten] (het eigenmachtig aanbrengen van een ander slot op de buitendeur), kon er niet van worden uitgegaan dat [appellanten] reeds in alle opzichten aan de vordering had voldaan en zou blijven voldoen.
4.6.5. Er was dus geen grond voor de Voorzieningenrechter om de vordering van [geïntimeerde] aanstonds af te wijzen en dus ook geen grond om [geïntimeerde] in de gedingkosten te veroordelen.
4.7. Omtrent de sleutel van het veiligheidsslot en
de veroordeling sub 2 tot overgifte van de sleutels overweegt het hof het volgende.
4.7.1. [Geïntimeerde] heeft voorshands niet aannemelijk gemaakt dat [appellanten] over de sleutel van het veiligheidsslot beschikt. Dat neemt echter niet weg dat [appellanten] ingevolge de veroordeling sub 2 terecht veroordeeld is tot overgifte der sleutels (meervoud). [Appellanten] heeft immers een ander slot op de buitendeur aangebracht en het is gebruikelijk dat men bij een nieuw slot de beschikking krijgt over meer dan een sleutel. Bovendien gaat het hof er voorshands van uit dat [appellanten] toen hij van [geïntimeerde] op of omstreeks 31 oktober 2003 toestemming kreeg tijdelijk in de woning van [geïntimeerde] te verblijven van [geïntimeerde] een sleutel heeft gekregen van het alstoen aanwezige slot op de buitendeur. Daarvan uitgaande dient [appellanten] ook die sleutel af te geven aan [geïntimeerde].
De veroordeling sub 2. kan dus geheel in stand blijven.
4.8. Op bovenstaande gronden moet het beroepen vonnis
worden bekrachtigd.
4.8.1. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [appellanten] veroordeeld in de kosten van dit geding aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 3 februari 2004, waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van dit hoger beroep welke kosten, voorzover aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen worden begroot op € 288,- wegens griffierecht en € 771,- wegens salaris van de procureur, op de voet van het bepaalde in art. 243 Rv te voldoen aan de griffier van
dit hof;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Huijbers-Koopman en De Klerk-Leenen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 september 2004.