ECLI:NL:GHSHE:2004:AR4775

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200300629
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Teeffelen
  • A. Smeenk-Van der Weijden
  • J. Walstock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling en kostenveroordeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met zijn kinderen. De vader, die het gezamenlijk gezag deelt met de moeder, had eerder een verzoek ingediend na het mislukken van forensische mediation onder leiding van mr. C.A.R.M. van Leuven. Tijdens de zitting gaven alle kinderen, ouder dan 12 jaar, blijk van ernstige bezwaren tegen omgang met hun vader, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek. De moeder had toegezegd haar informatieverplichting na te komen, waardoor er geen dwangsom werd opgelegd. Het hof oordeelde dat de kosten van de mediation, die door de vader waren voorgeschoten, door de moeder voor de helft moesten worden vergoed, maar wees het verzoek tot volledige kostenveroordeling van de moeder af. Het hof concludeerde dat onvoldoende was aangetoond dat het falen van de mediation aan de moeder te wijten was. De uitspraak benadrukte de noodzaak van samenwerking tussen ouders voor een werkbare omgangsregeling en de rol van de kinderen in deze complexe situatie. Het hof concludeerde dat, hoewel er op dit moment geen omgangsregeling kon worden opgelegd, er in de toekomst mogelijkheden voor contact tussen vader en kinderen zouden kunnen ontstaan, mits de communicatie tussen de ouders verbeterde.

Uitspraak

14 oktober 2004
Rekestenkamer
Rekestnummer R200300629
GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.C.M. van der Ven,
t e g e n
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
procureur E.H.H. Schelhaas.
Als vervolg van de op 18 december 2003 door het hof tussen partijen gegeven beschikking.
10. De tussenbeschikking van 18 december 2003
Bij die beschikking heeft het hof mr. C.A.R.M. van Leuven benoemd tot deskundige, teneinde bemiddelingsgesprekken met partijen en de kinderen te voeren om de communicatie tussen de ouders en tussen de vader en de kinderen weer op gang te brengen en te trachten het wantrouwen van de kinderen tegenover hun vader weg te nemen. De deskundige diende mede te onderzoeken of afspraken tussen de ouders met betrekking tot de omgang tussen de vader en de kinderen kunnen worden gemaakt. Ook de inhoud van een te realiseren informatie-verplichting was onderwerp van de opdracht. Vervolgens is mr. Van Leuven verzocht het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van de bemiddelingsgesprekken, alsmede gevraagd schriftelijk te laten blijken dat partijen in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen bij zijn onderzoek.
11. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
11.1. Het hof heeft in vervolg op de stukken genoemd in de beschikking van 18 december 2003, kennis genomen van de inhoud van:
- de brief van mr. Van Leuven d.d. 29 april 2004, met als bijlagen de rapportage forensische mediation en de reacties van zowel moeder als vader op deze rapportage;
- de brief van de procureur van vader d.d. 27 augustus 2004 met als bijlage aanvullende verzoeken c.q. pleitnotities.
11.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2004.
Bij die gelegenheid zijn de minderjarigen, [naam dochter], [naam zoon] en [naam zoon], ieder afzonderlijk in de raadkamer gehoord. Voorts zijn gehoord:
- vader en zijn advocaat;
- moeder en haar advocaat;
- de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Middelburg (hierna: de raad).
12. De verdere beoordeling
12.1. Uit de door mr. Van Leuven gemaakte rapportage komt het volgende naar voren.
Moeder ziet in een traject waarin vader weer een relatie met zijn kinderen opbouwt, een rol op de achtergrond voor zichzelf weggelegd zonder direct contact met vader. Ze wil uitsluitend op de achtergrond blijven. Ze wil haar eigen leven leiden zonder enige inmenging van de zijde van vader. Hij heeft haar teveel aangedaan.
Vader heeft de uitnodiging om een persoonlijk begeleidingstraject in te gaan direct aanvaard. In dat traject werd vastgesteld dat vader geneigd is de slachtofferpositie te kiezen. Het overkomt hem allemaal en hij ziet niet in wat zijn aandeel in de oplossing kan zijn.
Als vader en moeder met elkaar praten is er direct een ruzieachtige sfeer, waarin niet naar een positief spoor wordt gezocht. De toegang tussen hen beiden is volledig geblokkeerd. Rustig praten over serieuze onderwerpen als 'Wat doen we met onze kinderen?' is niet mogelijk. Voor het reorganiseren van het ouderschap, is echter de medewerking van beiden nodig en zullen zij samen aan de tafel moeten.
Hoewel moeder wellicht geen uitdrukkelijke barrières opwerpt voor de kinderen om contact met hun vader aan te gaan, is het duidelijk dat impliciet toch toestemming om een goed contact met vader te onderhouden ontbreekt, aldus mr. Van Leuven. Omdat een stimulans om contact met vader te zoeken ontbreekt, is het voor hen uiterst moeilijk om zelf contact te zoeken. Met toestemming van beide ouders een coach inschakelen zou een mogelijkheid kunnen zijn.
12.2. Ten aanzien van de informatieverplichting adviseert mr. Van Leuven de moeder dat zij energie gaat steken in het creëren van een werkbare verhouding tussen haar en vader als ouders van de kinderen.
Voorts kan zij adequate informatie omtrent de levenssituatie van de kinderen verstrekken: de schoolresultaten, de ontwikkeling van de kinderen, het toezenden van gelijkende foto's en informatie omtrent de wijze waarop de kinderen hun vrije tijd doorbrengen.
12.3. Zowel vader als moeder hebben op deze rapportage gereageerd.
12.4. Nu moeder weigert om verder aan bemiddeling mee te werken, hetgeen vader in zijn aanvullend beroepschrift uitvoerig beschrijft, verzoekt vader om te bepalen dat moeder wordt veroordeeld in de kosten van de mediation, van de sessies bij Phoenix en van de kosten van de procedure.
Voorts verzoekt vader het hof om aanvullend op basis van artikel 1: 253a BW een beslissing te nemen aangaande de inschakeling van een coach, die zich tot doel stelt te onderzoeken of een contact tussen vader en de kinderen zonder directe betrokkenheid van moeder mogelijk is, voorzover moeder ter zitting niet ondubbelzinnig zou aangeven haar medewerking hieraan te geven en moeder de hieraan verbonden kosten te laten dragen.
Tot slot verzoekt vader aanvullend om de eventueel aan moeder op te leggen verplichtingen op te leggen onder verbeurte van een dwangsom van E. 500,- per keer dat moeder in gebreke blijft aan het in de beschikking gestelde te voldoen.
12.4.2. Vader benadrukt dat hij begrijpt dat een omgangsregeling niet tot stand kan komen als de kinderen niet willen. Hij wil echter graag een principe uitspraak van het hof, waaruit het recht op omgang tussen hem en zijn kinderen blijkt. Hij onderschrijft aldus de bevindingen van het rapport van mr. Van Leuven, maar kan zich niet vinden in diens conclusie dat het op dit moment weinig zin heeft om een verplichte omgangsregeling op te leggen.
12.5. Het hof overweegt het volgende.
12.5.1. De kinderen ([naam dochter], [naam zoon] en [naam zoon]) zijn in hoger beroep ieder afzonderlijk in de raadkamer gehoord.
[naam dochter] heeft kort samengevat verklaard dat zij niet gelooft dat het ooit goed komt tussen haar en vader. Zij heeft heel veel van de narigheid gezien die zich tussen haar ouders heeft afgespeeld en dat speelt mee in haar opstelling naar vader.
Voor haar broertjes vindt ze het heel erg dat de relatie zo slecht is, met name voor [naam zoon]. Haar vader deed namelijk vroeger wel gezellige dingen met [naam zoon]. [naam dochter] heeft soms wel eens ruzie met haar moeder, omdat moeder haar stimuleert om vader te bezoeken, terwijl [naam dochter] dit niet wil.
[naam zoon] heeft kort samengevat verklaard dat hij niet weet hoe zijn vader het naar hem toe weer goed kan maken. Hij vindt het wel rustig als vader niets van zich laat horen, dan kan hij ongestoord zijn eigen gang gaan. Hij heeft geen sterke band met zijn vader. [naam zoon] vindt dat zijn vader in veel opzichten zou moeten veranderen voordat hij weer met hem zou willen omgaan, maar hij gelooft niet dat vader daartoe in staat is.
[naam zoon] heeft kort samengevat verklaard dat hij vader heel af en toe spreekt, bijvoorbeeld bij een voetbalwedstrijd. Vader zegt en doet dingen naar [naam zoon] moeder toe waar [naam zoon] bij is, die hij niet fijn vindt. Vroeger deed zijn vader wel leuke dingen met hem, zoals een dagje zeilen. Hij zou wel een beter contact met zijn vader willen hebben, maar dan moet zijn vader zich wel anders gedragen.
Tijdens de terechtzitting heeft het hof van het verloop van deze verhoren mededeling gedaan aan alle betrokkenen.
12.5.2. Op grond van alle eerdere overgelegde stukken en de verhoren met de minderjarigen is het hof van oordeel dat op dit moment geen omgangsregeling kan worden opgelegd. Artikel 1: 377a BW lid 3 -dat het hof naar anologie wenst toe te passen nu de ouders het gezamenlijk gezag hebben- heeft als derde grond van ontzegging van de omgang dat het kind van twaalf jaar of ouder bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken. Alle drie de minderjarigen - allen ouder dan 12 jaar - geven blijk van zodanige ernstige bezwaren tegen omgang. Bij [naam zoon] blijken de meeste aanknopingspunten voor een succesvol contact aanwezig, echter ook hij ziet een gedwongen omgangs-regeling niet zitten, gelet op het gedrag van zijn vader.
De mediation onder leiding van mr. Van Leuven en de discussie tussen de ouders op de zitting over de mogelijkheden tot een omgangsregeling hebben niet tot andere resultaten en gezichtspunten geleid.
Het hof acht het evenwel niet onmogelijk dat in een later stadium op vrijwillige basis omgang tot stand kan komen. Ter zitting vertelde de man dat hij wel eens chat met [naam zoon]. Het zou voor vader een aanknopingspunt kunnen zijn om op een andere - minder belastende manier - in contact te komen met zijn kinderen.
Het hof acht daarvoor wel onontbeerlijk dat moeder haar mededeling ter zitting, dat zij dergelijke contacten goedkeurt, aan de kinderen uitdraagt.
12.6. Het hof acht onvoldoende mogelijkheden aanwezig om in te gaan op het verzoek van vader tot toewijzing van een coach. Moeder heeft ter zitting weliswaar aangegeven dat zij met een eventuele coach geen problemen heeft, maar het hof vindt onvoldoende aanleiding om de vrouw op te laten komen voor de daaraan verbonden kosten.
12.7. De hof zal verder het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder in de kosten van de door de man ingeschakelde coach van de instelling Phoenix afwijzen. De sessies bij Phoenix is de man voor zichzelf aangegaan en deze kosten dient hij dan ook zelf te dragen.
Het hof acht tenslotte onvoldoende aangetoond dat het niet slagen van de mediation te wijten zou zijn aan de opstelling van de vrouw, met als consequentie dat zij dan ook in de totale kosten van de mediation veroordeeld zou dienen te worden. Weliswaar komt mr. Van Leuven tot de conclusie dat in de eerste plaats van moeder (en in mindere mate ook van vader) een verandering van houding mag worden verwacht en dat de moeder energie zou moeten steken in het creëren van een werkbare verhouding tussen haar en vader als ouders van de kinderen, maar daartegenover staat de vraag af de vrouw - gelet op de zeer belaste voorgeschiedenis - daartoe voldoende spankracht bezit. Uit de inhoud van het rapport van de raad d.d. 28 februari 2003 blijkt dat de man jegens de vrouw meerdere keren haar integriteit onvoldoende heeft gerespecteerd en dat de man in het gesprek met de kinderen op 5 februari 2003 zich bepaald ongelukkig heeft gedragen. Hoezeer het hof een gedragsverandering van de vrouw tijdens de mediation zou hebben toegejuicht, het hof is van oordeel dat haar daarvan niet een zodanig verwijt kan worden gemaakt, dat zij geheel in de kosten van de mediation dient te worden veroordeeld.
De kosten van de mediation zal het hof verdelen tussen vader en moeder, terwijl de overige proceskosten eveneens dienen te worden gecompenseerd.
12.8. Voor wat betreft het verzoek van de man tot een meer omvattende inlichtingenplicht overweegt het hof als volgt.
12.8.1. Ter zitting is duidelijk geworden dat het verstrekken van inlichtingen door moeder aan vader niet vlekkeloos verloopt. Informatie wordt door moeder nauwelijks gegeven en wordt zelfs door de vader niet ontvangen. Moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat vader zelf voldoende contacten onderhield met de scholen van de kinderen en heeft daarom onvoldoende haar informatie-verplichting nageleefd. Dit acht het hof niet juist. Ongeacht vaders contacten met de scholen dient moeder aan haar verplichtingen te voldoen. Moeder heeft ter zitting toegezegd dat zij in het vervolg de door de rechtbank vastgestelde inlichtingenplicht geheel zal nakomen.
Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde inlichtingenplicht die in situaties als de onderhavige als gebruikelijk kan worden aangemerkt voldoende, met de kanttekening dat het aan moeder is aan te bevelen om royaal de vastgestelde inlichtingen aan vader te geven.
12.9. Het verzoek tot het opleggen van een dwangsom zal het hof afwijzen, gezien de toezegging van moeder ter zitting dat zij zich aan de inlichtingenplicht zal houden. Het hof gaat er vanuit dat zij haar verplichtingen dienaangaande voortaan correct zal nakomen.
13. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Breda van 5 juni 2003;
veroordeelt moeder om aan vader te voldoen de helft van de aan de zijde van vader gevallen kosten van mediation, door het hof begroot op E. 1750,--;
compenseert de overige op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Teeffelen, Smeenk-Van der Weijden en Walstock en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 oktober 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.