parketnummer: 20.001446.04
datum uitspraak: 11 november 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 17 februari 2004 in de strafzaak onder parketnummer 02/001842-03 tegen:
[verdachte],
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen), op [geboortedatum] 1983,
wonende te [adres 1],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. Nieuw-Vosseveld te Vught.
De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het bijzonder acht het hof gezien de uit de hierna weer te geven bewijsmiddelen volgende toedracht niet bewezen dat de verdachte anders dan in een opwelling heeft ingestoken op het [slachtoffer 1].
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. eerste subsidiair en 2. primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 juli 2003 te Tilburg opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet genoemde [slachtoffer 1] meermalen met een mes gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal van geld, gepleegd tezamen en in vereniging met anderen, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging van geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en die anderen genoemde [slachtoffer 1] tot stoppen hebben gedwongen en de woorden hebben toegevoegd "heb je geld" en "ik wil geld" en hebben geschopt en geslagen
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren.
hij op 18 juli 2003 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging van geweld tegen genoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, met zijn mededaders, die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tot stoppen heeft gedwongen en de woorden heeft toegevoegd "heb je geld" en "ik wil geld" en een zak van de kleding van één hunner heeft doorzocht en één hunner heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. eerste subsidiair en 2. primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de bewezenverklaring door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMEORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd -zakelijk weergegeven- dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1. eerste subsidiair ten laste gelegde (gekwalificeerde) doodslag op [slachtoffer 1], aangezien niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Ter adstructie daarvan heeft de raadsman verwezen naar passages uit de omtrent verdachte opgemaakte deskundigenrapportages van met name de psychiater Van Eyk en de psycholoog Ligthart, één en ander zoals in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota verwoord.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het verweer miskent dat de bevindingen en conclusies van genoemde deskundigen betrekking hebben op de vraag naar de toerekenbaarheid van verdachte en niet op de vraag of er bij verdachte in strafrechtelijke zin sprake was van opzet ten tijde van het ten laste gelegde handelen jegens [slachtoffer 1].
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen - in het bijzonder de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte - kan dat opzet van verdachte aangaande het onder 1. eerste subsidiair bewezenverklaarde misdrijf zonder meer worden afgeleid.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1. eerste subsidiair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2. primair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, juncto artikel 312, eerste en tweede lid onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregelen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ingevolge een door hen daartoe tevoren gemaakte afspraak zijn de verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op weg gegaan om mensen in elkaar te slaan en/of te beroven. Verdachte was (mede) door ruim alcoholgebruik, opgefokt en agressief. Hij had voorts, zoals hij aan de anderen heeft verteld, een mes bij zich.
Voordat zij op weg gingen heeft [medeverdachte 1] nog aan [medeverdachte 2], die eveneens in het bezit was van een mes, voorgedaan hoe hij met dit mes moest dreigen om zijn verzoek om geld kracht bij te zetten
Op [adres 2] hebben zij het (latere) [slachtoffer 1] en diens twee metgezellen staande gehouden en hen dreigend om geld verzocht.
Nadat tegen [slachtoffer 1] geweld was uitgeoefend, is deze weggevlucht. Verdachte heeft hem vervolgens in een zijstraat van [adres 2] achterhaald, waarna tussen hen een vechtpartij is ontstaan. Toen [medeverdachte 1] zag, dat verdachte daarbij onder kwam te liggen, heeft hij hem ontzet.
Verdachte en [medeverdachte 1] hebben daarop het slachtoffer –onder andere door met kracht tegen diens hoofd te schoppen- zodanig zwaar mishandeld, dat hij versuft op zijn buik op straat kwam te liggen.
Toen [medeverdachte 1] zich vervolgens verwijderde naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], die op [adres 2] achtergebleven waren, zag verdachte op straat het mes liggen, dat bij de vechtpartij kennelijk uit zijn kleding was gevallen; hij heeft het opgeraapt, uit het foudraal getrokken en heeft er direct viermaal mee in de rug van het slachtoffer gestoken.
Het slachtoffer is als gevolg van de daardoor opgelopen verwondingen overleden.
Door dit handelen van verdachte is een jong volwassene, die zojuist de middelbare school had afgerond en een kansrijke toekomst voor zich had, op wrede en lafhartige wijze het leven ontnomen.
Verdachte heeft aldus onherstelbaar leed en verlies toegebracht aan de gezinsleden, de verdere familie en naaste omgeving van het slachtoffer.
De gewelddadige en zinloze doodslag op [slachtoffer 1] heeft bovendien de rechtsorde zeer ernstig geschokt en in de maatschappij hevige gevoelens van verontwaardiging, onrust en onveiligheid veroorzaakt.
Slachtoffers van dergelijke gewelddadige berovingen in het publieke domein, waarbij bovendien een naaste de dood vindt, ondervinden als gevolg daarvan - vaak langdurig - nadelige psychische gevolgen, zoals regelmatig terugkerende gevoelens van angst en onveiligheid.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een langdurige, onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming zoals hierna te vermelden met zich brengt.
Daarbij is voorts rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het hier gaat om vier daders, die tezamen op pad zijn gegaan met het uitdrukkelijk voornemen personen te gaan overvallen op straat, klaarblijkelijk genoegen scheppend in het plan om voor hen volstrekt vreemden te bedreigen en lichamelijk letsel toe te brengen, en vervolgens willekeurige jongelui, argeloos rijdend op hun fiets op de openbare weg, als slachtoffer hebben gekozen;
- de omstandigheid dat verdachte daarbij een toonaangevende, bepalende rol heeft gespeeld, onder meer door op zeer agressieve wijze zich buiten te gaan aan excessief geweld en na de mislukte beroving bovendien ervoor heeft gekozen [slachtoffer 1] vier maal met een mes te steken, terwijl van het slachtoffer geen enkele dreiging (meer) uitging;
- de omstandigheid dat de verdachte niet eerder terzake van soortgelijke delicten is veroordeeld;
- de hierna vast te stellen verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen de inhoud van:
1. het de verdachte betreffend rapport, d.d. 15 september 2003, opgemaakt door drs. I.J.G.P. Neissen, psycholoog, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Betrokkene functioneert op een laaggemiddeld intelligentie niveau (IQ is 90). De inzichtelijke vermogens van betrokkene zijn beter ontwikkeld dan de verbale vermogens.
Betrokkene is psychologisch kinderlijk en onvolwassen. Hij heeft moeite met empathie en hij heeft weinig communicatieve vaardigheden. Bij betrokkene kan sprake zijn van agressief acting-out gedrag en heeft moeite met impulscontrole. Betrokkene kan onvoorspelbaar gedrag vertonen.
Uit deze gegevens blijkt een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, alsook een geremde identiteitsontwikkeling. Betrokkene heeft geen duidelijk zelfbeeld.
Betrokkene gebruikt alcohol en drugs.
Bij betrokkene is geen sprake van een psychiatrische stoornis in engere zin.
Betrokkene was ten tijde van het delict onder invloed van alcohol en heeft vanuit een impuls gehandeld. De bedoeling van betrokkene was om een roofoverval te plegen om zodoende aan geld te komen. De slachtoffers weigerden (voor betrokkene onverwacht) om geld te geven, en er ontstond een vechtpartij. Betrokkene was bang dat het slachtoffer hem zou aanvallen en dat hij zou verliezen, en hij gebruikte daarom zijn mes. Betrokkene had vaker een mes bij zich, maar nooit eerder gebruikt. Betrokkene begrijpt niet waarom hij juist nu een mes heeft gebruikt, maar denkt dat dit komt doordat hij onder invloed was van alcohol.
Betrokkene geeft aan spijt te hebben, doch deze spijt lijkt niet geïnternaliseerd. Betrokkene schaamt zich, met name voor zijn familie.
Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk een ernstige achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling c.q. identiteitsontwikkeling van betrokkene. Er is een toename van agressief en opstandig-oppositioneel gedrag, waarbij betrokkene moeilijk sturing kan geven aan dit gedrag.
Gezien de verstandelijke vermogens van betrokkene zou betrokkene in staat moeten zijn om te weten wat de invloed van alcohol met hem doet en dat het verboden is om een mes te dragen en te gebruiken. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, kan hem dit aangerekend worden. Echter er dient rekening gehouden te worden met de sociaal-emotionele achterstand van betrokkene.
Betrokkene is in dit kader verminderd toerekeningsvatbaar.
Er dient voor betrokkene een behandeling te komen die onder andere gericht is op zijn identiteitsontwikkeling, aanleren van communicatieve vaardigheden, omgaan met (agressieve) impulsen en emoties.
Indien betrokkene geen behandeling krijgt acht ondergetekende de kans op recidive groot.
Ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte wordt TBS met dwangverpleging aanbevolen.
2. het de verdachte betreffend rapport, d.d. 15 december 2003, opgemaakt door B.J. van Eyk, psychiater, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Er is geen sprake van psychiatrische stoornis in engere zin. Wat wel een zeer belangrijke rol speelt, zeker in de tijdsspanne direct voorafgaande aan het ten laste gelegde in engere zin, is het verminderd sturing kunnen geven aan impulsen, minder dan een doorsnee persoon in vergelijkbare situatie, wat het eenzijdige continuüm verklaart van de handelingen.
Betrokkene is pas het laatste jaar veranderd en meer oppositioneel gedrag gaan vertonen. Hieruit mag de conclusie getrokken worden dat er sprake is geweest, en in feite nog is, van een collusie van innerlijke driften bepalend voor de vorm van identiteitsontwikkeling. Aanvankelijk had de identiteit kenmerken van een in de jaren gestagneerde en geremde ontwikkeling maar in het laatste jaar werd deze overgecompenseerd door macho gedrag, geholpen door alcohol en drugs en "identificatie met de peergroep", om de geremdheid te doorbreken.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een ernstig gestagneerde emotionele identiteits ontwikkelingsgang leidende tot geleidelijk toenemend deviant gedrag, waarbij hij zijn gedrag onvoldoende kon sturen.
Verdachtes gedrag werd ten tijde van het plegen van ten laste gelegde onvoldoende adequaat gestuurd door geringe vaardigheden vanwege onvoldoende identiteitsontwikkeling en werd daarnaast mede beïnvloed door alcohol- en middelengebruik.
Verdachtes ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde zijn gedragskeuzen c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit (mede) verklaard kan worden.
Betrokkene was ten tijde van het tenlaste gelegde onvoldoende in staat zijn impulsen adequaat te sturen met als gevolg een continuüm van onvoldoende zelf te doorbreken deviant gedragspatroon.
Op grond hiervan adviseer ik betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte wordt TBS met dwangverpleging aanbevolen.
3. het de verdachte betreffend rapport ("Triple-rapportage Pro Justitia"), d.d. 29 december 2003, opgemaakt door dr. drs. L.E.E. Ligthart, klinisch en forensisch psycholoog, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Betrokkene imponeert in het onderzoek als een beneden gemiddeld intelligente, identiteitsarme jonge man met een aanzienlijke achterstand in de persoonlijkheids- en sociale ontwikkeling met daarbij opvallende passief-agressieve en vermijdende trekken.
Er is sprake van een gebrekkige gevoelsintegratie. Het onderzoek vormt een bevestiging van eerder onderzoek door collega Neissen en Van Eijk met daarbij de aantekening dat deze gestapelde persoonlijkheidsproblematiek echter (nog) niet het niveau van een persoonlijkheidsstoornis in engere zin bereikt, doch wel aangemerkt kan worden als een gebrekkige ontwikkeling. Een psychiatrische stoornis in engere zin wordt uitgesloten.
Rapporteurs zijn ervan overtuigd dat betrokkene - mede gezien zijn zeer normatieve opvoeding van moederszijde- in principe ten tijde van het ten laste gelegde de ongeoorloofdheid van zijn handelen had kunnen inzien.
In de ogen van de deelnemers aan het overleg heeft betrokkene weliswaar de ongeoorloofdheid van het handelen kunnen inzien, doch heeft in mindere mate dan een 'normaal' mens zijn wil in vrijheid kunnen bepalen. Voornamelijk dit laatste hangt samen met een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. In het geval van betrokkene gaat het daarbij om een verstoorde en disharmonische persoonlijkheidsontwikkeling, identiteitsdiffusie bij de neiging tot impulsief gedrag. Door deze combinatie van factoren bij het overvloedig alcoholgebruik hebben ten tijde van het delict in de 'hitte' van de vechtpartij agressie impulsen de overhand gekregen die tot decompensatie geleid hebben. Betrokkene lijkt daarbij nauwelijks ten tijde van het delict geanticipeerd te hebben op de te verwachte problemen bij het in scène zetten van een overval.
Bij de rapporteurs leefde de overtuiging dat een strafafdoening zonder enige vorm van behandeling geen enkele garantie inhoudt dat betrokkene niet zal recidiveren. Sterker nog, het gevaar van recidive werd hoog ingeschat gezien de gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid van betrokkene. Deze constatering leidt in de ogen van de onderzoekers tot de conclusie dat er naast strafafdoening sprake moet zijn van een groeibevorderende behandeling.
Omdat betrokkene de leeftijd van achttien jaar ruim gepasseerd is, adviseren zij een maatregel van ter beschikkingstelling met dwangverpleging.
Het hof neemt voormelde adviezen en conclusies over en maakt die tot de zijne.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld, nu tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, de door de verdachte begane feiten misdrijven betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Het hof zal daarnaast tevens bevelen dat de ter beschikking te stellen verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, nu het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verpleging eist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde partij] (gemachtigde: [gemachtigde], p/a Slachtofferhulp Nederland, Spoorlaan 21 D, 5038 GB Tilburg) als gevolg van het onder 1. eerste subsidiair bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden, welke het hof stelt op een bedrag van € 6.214,23.
Verdachte en zijn medeverdachten zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 6.214,23 te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat [slachtoffer 2] (gemachtigde: [gemachtigde], p/a Slachtofferhulp Nederland, Spoorlaan 21 D, 5038 GB Tilburg) als gevolg van het onder 2. primair bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.180,--.
Het hof stelt de materiële schade op € 2.180,--.
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op tenminste € 3.000,--.
Verdachte en zijn medeverdachten zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 5.180,-- te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is tenslotte gebleken dat [slachtoffer 3], wonende [adres 4], als gevolg van het onder 2. primair bewezen verklaarde feit, immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op tenminste € 3.000,--.
Verdachte en zijn medeverdachten zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 3.000,-- te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
De vorderingen van de benadeelde partijen
1. [benadeelde partij] (gemachtigde: [gemachtigde], p/a Slachtofferhulp Nederland, Spoorlaan 21 D, 5038 GB Tilburg) heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
Namens de benadeelde partij is in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1. eerste subsidiair bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
2. [slachtoffer 2] (gemachtigde: [gemachtigde], p/a Slachtofferhulp Nederland, Spoorlaan 21 D, 5038 GB Tilburg), heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
Namens de benadeelde partij is in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij als rechtstreeks als gevolg van het onder 2. primair bewezenverklaarde handelen vermogensschade heeft geleden. Het hof stelt deze schade op het gevorderde bedrag.
Daarnaast is aan de benadeelde partij door het onder 2. primair bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte en zijn medeverdachten toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op tenminste het gevorderde bedrag, welk bedrag bij wege van voorschot zal worden toegewezen.
De totale schade wordt begroot op het gevorderde bedrag van
€ 5.180,--. De vordering dient derhalve geheel te worden toegewezen.
3. [slachtoffer 3], wonende [adres 4], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Aan de benadeelde partij is door het onder 2. primair bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte en zijn medeverdachten toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op tenminste het gevorderde bedrag, welk bedrag bij wege van voorschot zal worden toegewezen.
En ten aanzien van elk van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en/of vorderingen van de benadeelde partijen:
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Het hof zal daarbij voorts bepalen dat indien en voorzover het slachtoffer door (één van) verdachtes medeverdachte(n) schadeloos is gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Het hof zal tevens bepalen dat indien en voor zover door (één van) verdachtes medeverdachte(n) de benadeelde partij schadeloos is gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch tot op heden begroot op nihil.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 60a, 287, 288 en 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. eerste subsidiair en 2. primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1. eerste subsidiair en 2. primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1: "Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren";
2: "Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van twaalf (12) jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast voorts dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
parketnummer: 20.001446.04
datum uitspraak: 11 november 2004
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij] (gemachtigde: [gemachtigde], p/a Slachtofferhulp Nederland, Spoorlaan 21 D, 5038 GB Tilburg), te betalen een bedrag van € 6.214,23 (zegge zesduizendtweehonderdveertien euro en drieëntwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van honderdvierentwintig (124) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (gemachtigde: [gemachtigde], p/a Slachtofferhulp Nederland, Spoorlaan 21 D, 5038 GB Tilburg), te betalen een bedrag van € 5.180,-- (zegge vijfduizendhonderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van honderddrie (103) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], wonende [adres 4], te betalen een bedrag van € 3.000-- (zegge drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zestig (60) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering van de [benadeelde partij] (gemachtigde: [gemachtigde], p/a Slachtofferhulp Nederland, Spoorlaan 21 D, 5038 GB Tilburg) en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan deze benadeelde partij een bedrag van € 6.214,23 (zegge zesduizendhonderdveertien euro en drieëntwintig eurocent).
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (gemachtigde: [gemachtigde], p/a Slachtofferhulp Nederland, Spoorlaan 21 D, 5038 GB Tilburg) en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan deze benadeelde partij een bedrag van € 5.180,-- (zegge vijfduizendhonderdtachtig euro), waarvan een bedrag van € 3.000,-- bij wege van voorschot op immateriële schade.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende [adres 4] en veroordeelt de verdachte om - bij wege van voorschot op immateriële schade - tegen bewijs van kwijting te betalen aan deze benadeelde partij een bedrag van € 3.000,-- (zegge drieduizend euro).
En ten aanzien van elk van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en/of vorderingen van de benadeelde partijen:
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
parketnummer: 20.001446.04
datum uitspraak: 11 november 2004
-13-
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Bepaalt dat indien en voorzover het slachtoffer door (één van) verdachtes medeverdachte(n) schadeloos is gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat indien en voorzover (één van) verdachtes medeverdachte(n) de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door Mr. Bergkotte, als voorzitter
Mrs. Rijken en Mooy, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Boekelman, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 november 2004.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen), op [geboortedatum] 1983,
wonende te [adres 1],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. Nieuw-Vosseveld te Vught
Is bij vonnis van de rechtbank te Breda van 17 februari 2004 ter zake van:
T.a.v. feit 1, eerste subsidiair: "Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren", t.a.v. feit 2 primair: "Diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen";
veroordeeld tot:
9 jrn. gev.str. OV. MAV.; gelast de TBS met dwangverpleging, toewijzing vordering ben.partijen+ oplegging maatregel verpl. a/d staat tbv slachtoffers: [benadeelde partij] € 6214,23 subs. 124 dgn. hecht., [slachtoffer 2] € 5180,00 subs. 103 dgn. hecht., L.L.[slachtoffer 3] € 3000,- subs. 60 dgn. hecht.;