ECLI:NL:GHSHE:2004:AR6654

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0300913-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg advertentietekst als onherroepelijk aanbod in kunstopdracht

In deze zaak gaat het om de uitleg van een advertentietekst die door de gemeente Geldrop is geplaatst voor een kunstopdracht. Appellant, een kunstenaar, stelt dat de advertentietekst moet worden opgevat als een onherroepelijk aanbod, terwijl de gemeente betoogt dat het slechts een uitnodiging tot het doen van een aanbod was. De advertentie vermeldde dat het gemeentebestuur zich zou laten adviseren door de commissie Beeldende Kunst. Het hof oordeelt dat de advertentietekst in de kunstenaarswereld als een onherroepelijk aanbod moet worden gezien, dat door appellant is aanvaard. Het hof stelt vast dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen appellant en de gemeente, die niet is nagekomen. De reden voor de niet-nakoming, namelijk het besluit van de gemeenteraad om af te zien van de plaatsing van het kunstwerk, wordt niet als een gewichtige reden beschouwd volgens artikel 6:220 BW. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van appellant toe, inclusief de buitengerechtelijke kosten. De gemeente wordt veroordeeld tot betaling van € 11.309,49 en € 780 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

typ. MBR
rolnr. C0300913/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
derde kamer, van 30 november 2004,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te Milheeze,
appellant,
procureur: mr. J.M.C. de Kok,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE GELDROP,
zetelende te Geldrop,
geïntimeerde,
procureur: mr. M.T.C.A. Smets,
op het bij exploot van 23 juni 2003 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder nummer 78048/HA ZA 02-453 gewezen vonnis van 26 maart 2003 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - de gemeente - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep, aan partijen genoegzaam bekend.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het het hof moge behagen het vonnis waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het in eerste aanleg gevorderde bedrag van € 11.309,49 in hoofdsom en € 780,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente, toe te wijzen, zulks met veroordeling van de gemeente in de kosten van de beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de gemeente, onder overlegging van één productie, de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. J.M.C. de Kok en de gemeente door mr. M.T.C.A. Smets. Beide raadslieden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Vervolgens zijn de stukken overgelegd en is uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Door de rechtbank zijn geen feiten vastgesteld. Het hof zal eerst de feiten vaststellen.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Medio 2000 plaatst de gemeente een advertentie in BK-informatie, een kunstperiodiek. Deze advertentie (prod. I dagv. 1e aanleg) luidt als volgt:
"Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop nodigt beeldend kunstenaars uit om te solliciteren naar de kunstopdracht voor de rotonde in het centrum van Geldrop.
informatie
(...)
opdracht
De commissie denkt aan een spraakmakend en discussie oproepend kunstobject, dat tevens een geïntegreerd concept tussen kunstwerk en rotonde is. Verwezen dient te worden naar het aanwezige monumentale kasteelpark in relatie tot de bestaande bebouwing.
Budget
Voor deze opdracht is een budget beschikbaar van
f 100.000,00 inclusief schetsontwerp, alle kosten en BTW.
Procedure
Beeldend kunstenaars die belangstelling hebben voor deze opdracht, worden uitgenodigd te reageren door middel van het inzenden van een korte motivering (geen schetsen of ideeën), documentatie in de vorm van dia's, vergezeld van een curriculum vitae. De documentatie dient vóór 8 januari 2001 te worden gestuurd naar onderstaand adres. De toezending en retourzending geschieden voor eigen risico.
Op basis van de documentatie worden drie kunstenaars uitgenodigd om één schetsontwerp te maken. Zij ontvangen uiterlijk 12 februari 2001 opdracht voor een betaald schetsontwerp. Het schetsontwerp dient uiterlijk 12 maart 2001 te zijn ontvangen. Per schetsontwerp is een bedrag beschikbaar van f 2.500,00 incl. BTW. Op uiterlijk
16 april 2001 zal de commissie een keuze maken uit de
drie schetsontwerpen. De streefdatum voor plaatsing van het geselecteerde kunstobject is 1 september 2001.
Het gemeentebestuur van Geldrop is opdrachtgever van deze kunstopdracht en zal zich hierover laten adviseren door de commissie Beeldende Kunst van de gemeente Geldrop.
Inlichtingen
Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot de secretaris van de commissie Beeldende Kunst van de gemeente Geldrop,(...)".
4.1.2. [appellant] is een van de ongeveer honderd kunstenaars die reageert. Bij brief van 10 januari 2001 (prod. II dagv. 1e aanleg) bevestigt de gemeente aan [appellant] dat hij één van de drie kunstenaars is die is uitgenodigd voor het vervaardigen van een schetsontwerp.
4.1.3. Op 6 juni 2001 (zie CvR, p. 1/2) is er op het gemeentehuis vergaderd over de plaatsing van het kunstwerk. Enkele dagen na 6 juni is [appellant] door [gemeentevoorlichter], gemeentevoorlichter, gebeld over de exacte situering ten opzichte van de Brigida kerk en is hem medegedeeld dat hij een voorschotnota bij de gemeente kan indienen. Gelet op de streefdatum van plaatsing, 1 september 2001, neemt [appellant] contact op met [naam] Constructiebedrijf B.V. (hierna: [constructiebedrijf]) en deze bevestigt op 13 juni 2001 (prod. III CvE) aan [appellant] zijn opdracht tot het leveren en monteren van Huis Clos te Geldrop te hebben geboekt.
4.1.4. Op 13 juli 2001 (prod. 2 CvA) schrijft de gemeente aan [appellant]:
"Naar aanleiding van een door de Commissie Beeldende Kunst opgesteld eindadvies inzake het plaatsen van een kunstwerk op de rotonde Nieuwendijk/Helze/Mierloseweg, berichten wij u het volgende.
Wij hebben in principe besloten het advies van de commissie te volgen en het ontwerp "Huis Clos" te doen realiseren op de betreffende plaats. Alvorens een definitief besluit te nemen willen wij het ontwerp presenteren aan de raadscommissie Algemeen Bestuurlijke Zaken. Wij nodigen u uit om uw werk tijdens deze vergadering, welke zal worden gehouden op 22 augustus a.s., te presenteren. Ook de voorzitter van de commissie Beeldende Kunst zal worden verzocht om het advies van de commissie nader toe te lichten. Een definitieve uitnodiging hiervoor zal u nog bereiken.
(...)
Bijgaand treft u een ontwerp-overeenkomst aan voor het vervaardigen van het kunstwerk. Wij verzoeken u uw opmerkingen zo spoedig mogelijk aan ons kenbaar te maken waarna de definitieve opdracht kan worden opgesteld. (...)"
4.1.5. Op 16 juli 2001 dient [appellant] bij de gemeente een rekening "voorbereidingskosten" in ad f 10.000,00 inclusief BTW (prod. IV dagv. 1e aanleg).
4.1.6. In het Eindhovens Dagblad van 18 juli 2001, in een editie die [appellant] niet ontvangt, verschijnt een artikel met als kop: "WEERSTAND VERWACHT RONDOM KEUZE GELDROPS KUNSTWERK" en daarin staat onder meer dat de gemeentewoordvoerder stelt dat het "gesloten huis" een "spraakmakend object" is, dat er dan ook op weerstand wordt gerekend en dat de Geldroppenaren in de gelegenheid worden gesteld zich over het object uit te spreken, maar dat de plaatsing daar niet van zal afhangen. De zwarte kubus komt er gewoon.
Op 23 augustus 2001 verschijnt er weer een artikel in het Eindhovens Dagblad met als kop "POLITIEK IS FEL TEGEN "HUIS CLOS" en op 5 oktober 2001 verschijnt een artikel in voormelde krant met als kop "OMSTREDEN KUNSTWERK VAN TAFEL" (zie pleitnota 1e aanleg, p. 4 en 5).
4.1.7. Op 8 oktober 2001 (prod. IV dagv. 1e aanleg) schrijft [appellant] aan de burgemeester dat hij op vrijdagmorgen is gebeld door een journalist van Het Eindhovens Dagblad met de mededeling dat de sculptuur op de rotonde door een motie van D'66 is afgeblazen. Daar [appellant] van de gemeente niets heeft vernomen, neemt hij aan dat het loze berichten zijn "temeer daar ik een contract van Uw voorganger in huis heb en het plastiek omstreeks september gereed had moeten zijn. Aan alle voorwaarden en voorbereidingen is wat mij betreft al in juni voldaan; rest dientengevolge de fabricage en plaatsing (...) op de rotonde te Geldrop. (...) Aangezien het werk nu al sinds juni stil ligt, hoop ik snel van U duidelijkheid over de verdere gang van zaken te krijgen."
4.1.8. Op 16 oktober 2001 (prod. 3 CvA) schrijven B&W van de gemeente aan [appellant]:
"Naar aanleiding van het overleg dat u op 15 oktober 2001 met de burgemeester heeft gehad, aangaande de ontwikkelingen rondom het door u gepresenteerde beeld Huis Clos, en in aansluiting op onze brief van 13 juli 2001 (hof: zie 4.1.4.), berichten wij u het volgende.
Naar aanleiding van een daartoe ingediende motie is in de vergadering van de raad van 4 oktober 2001 unaniem besloten dat het advies van de commissie Beeldende Kunst om het betreffende beeld op de rotonde Nieuwendijk/Helze/Mierloseweg te doen realiseren, niet ten uitvoer wordt gebracht.
Het vorenstaande betekent dat wij niet overgaan tot opdrachtverlening aan u en dat er dus van plaatsing van het kunstwerk geen sprake kan zijn.
Daarom stellen wij u in de gelegenheid om bij ons college, conform de geldende regels, een declaratie in te dienen van alle door u gemaakte kosten. (...)"
4.1.9. Op 24 oktober 2001 (prod. 4 CvA) deelt de Nieuwe Brabantse Kunst Stichting (NBKS) de gemeente "naar aanleiding van de kwestie rond het beeld van dhr. Thijs [appellant] en het telefonische verzoek van dhr. [gemeentevoorlichter]" mede dat, gelet op het feit dat alle werkzaamheden die behoren bij de uitvoeringsfase van de kunstopdracht met uitzondering van de begeleiding van de fabricage en plaatsing reeds door [appellant] zijn uitgevoerd, een korting op het honorarium van 15 % reëel lijkt. Omdat het volgens de NBKS te doen gebruikelijk is het honorariumdeel van het schetsontwerp (f 2.500) daarop in mindering te brengen, resteert terzake een bedrag ad
f 24.700. Daarnaast lijkt het de NBKS gegeven de situatie terecht dat [appellant] naast zijn honorariumdeel de reeds gemaakte uitvoeringskosten vergoed krijgt.
4.1.10. Op 19 november 2001 (prod. 5 CvA) dient [appellant] zijn declaratie ad f 39.460,00 bij de gemeente in, volgens bijgevoegde specificatie bestaande uit
f 24.700 terzake honorarium en reeds gemaakte uitvoeringskosten. In haar reactie van 21 november 2001 (prod. 6 CvA) interpreteert de gemeente de rekening als een gespecificeerde opgave van gemaakte kosten en deelt mede het bedrag voor het schaalmodel ad f 4.240,00 niet meer te vergoeden, omdat [appellant] dat heeft terug ontvangen. [appellant] reageert daarop bij brief van 28 november 2001 (prod. 7 CvA): het schaalmodel is door hem nimmer in rekening gebracht, het bedrag van f 4,240,00 heeft betrekking op een voor [constructiebedrijf] vervaardigd groter constructiemodel en [appellant] blijft bij zijn eerdere declaratie.
4.1.11. Daarop schrijft de gemeente op 6 december 2001 aan [appellant] (prod. VIII dagv. 1e aanleg en prod. 8 CvA):
"Per brief van 28 november jl. bericht u ons, dat u niet accoord gaat met het door de burgemeester aan u voorgelegde concept voorstel. Dit voorstel kan derhalve niet in het College van Burgemeester en Wethouders aan de orde worden gesteld en zodoende wordt dit voorstel, hetgeen overigens met behoud van alle rechten aan u is voorgelegd, ingetrokken.
Omdat wij op dit moment nog steeds geen overeenstemming hebben bereikt, kan slechts worden overgegaan tot vergoeding van de in redelijkheid gemaakte kosten. (...)
Daarnaast is naar onze mening een vergoeding van 25% van het honorarium meer in overeenstemming met de feitelijke ontwikkelingen. U heeft n.l. geen kosten gemaakt voor de uitvoeringsfase en voor de begeleiding van de fabricage en de plaatsing van het kunstwerk. (...)
25% van het honorarium à f 32.000,= is f 8.000,=. Hierop wordt de reeds door u ontvangen f 2.500,= in mindering gebracht zodat resteert f 5.500,=.
Binnenkort zal f 10.061,10 (hof: de volgens de gemeente door [appellant] in redelijkheid gemaakte kosten) +
f 5.500,= is f 15.561,10 op uw bankrekening worden overgemaakt."
4.1.12. Bij schrijven van 20 december 2001 (niet overgelegd) stelt [appellant] de gemeente in gebreke en verzoekt deze een bedrag van € 18.370,81 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
4.1.13. Op 3 januari 2002 deelt de gemeente [appellant] mede dat zij met de overmaking van een bedrag van € 7.061,32 (f 15.561,10) aan haar verplichtingen heeft voldaan.
4.1.14. Bij dagvaarding van 27 februari 2002 vordert [appellant] van de gemeente betaling van een bedrag in hoofdsom van € 11.309,49 (f 40.483,93, omgerekend
€ 18.370,81, verminderd met het reeds betaalde bedrag van € 7.061,32) en betaling van € 780 wegens buitengerechtelijke kosten.
4.1.15. [appellant] stelt daartoe dat de advertentie moet worden opgevat als een onherroepelijk aanbod, een uitloving voor f 100.000 (artikel 6:220 BW). Een dergelijk aanbod kan worden herroepen, maar dan moeten er volgens artikel 6:220 BW gewichtige redenen zijn en de door de gemeente naar voren gebrachte redenen, het ontbreken van goedkeuring door de gemeenteraad, zijn dat niet. Dat voorbehoud is ook niet in de advertentie gemaakt: "Op uiterlijk 16 april 2001 zal de commissie een keuze maken uit de drie schetsontwerpen. De streefdatum voor plaatsing van het geselecteerde kunstobject is 1 september 2001".
Er is sprake van een onherroepelijk aanbod dat is geaccepteerd door [appellant] en derhalve is de gemeente tot nakoming verplicht.
4.1.16. De gemeente betwist dit. Weliswaar werd op grond van het advies van de commissie voor Beeldende Kunsten besloten om het ontwerp "Huis Clos" in principe te realiseren, maar alvorens daartoe definitief te besluiten, werd [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn ontwerp aan de Raadscommissie Algemeen Bestuurlijke Zaken te presenteren en in zijn vergadering van 4 oktober 2001 besloot de gemeenteraad unaniem af te zien van realisering van het kunstwerk. Derhalve is tussen de gemeente en [appellant] is geen overeenkomst tot stand gekomen.
4.1.17. Bij vonnis van 26 maart 2003 wijst de rechtbank de vordering van [appellant] af, omdat volgens de rechtbank gelet op de bewoordingen van de advertentie de gemeente niet bij wijze van uitloving een onherroepelijk aanbod heeft gedaan.
4.2. De grieven zijn tegen deze afwijzing van de vordering gericht en strekken ertoe het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Hierna zal waar nodig op de afzonderlijke grieven worden ingegaan.
4.3. Het hof bespreekt eerst grief IV, omdat deze tegen
de weergave van het geschil door de rechtbank is gericht. Deze grief bevat de klacht dat de rechtbank ten onrechte bij de bepaling van de omvang van het geschil (hof: bij de weergave van het verweer van de gemeente in r.o. 2.3) heeft vastgesteld dat de gemeente bereid was en is de door [appellant] gemaakte kosten te vergoeden voor een bedrag van € 11.208,37, zijnde 85% van het volgens de tabel van de NBKS in dit geval te hanteren honorarium en daarnaast
- onder voorwaarden - een vergoeding van de door [appellant] gemaakte uitvoeringskosten, onder aftrek van de reeds betaalde € 7.061,32.
4.3.1. Deze grief slaagt. Nadat de gemeente zich aanvankelijk bereid toonde om conform het advies van de NBKS aan [appellant] 85% van diens honorarium èn de door [appellant] reeds gemaakte uitvoeringskosten (zie 4.1.9)
te vergoeden, is door de gemeente haar in die zin gedane voorstel bij brief van 6 december 2001 (zie 4.1.11) ingetrokken. Dit nadat er tussen de gemeente en [appellant] discussie was ontstaan over de door [appellant] in zijn specificatie van 19 november 2001 (prod. 5 CvA) opgevoerde post van f 4.240, in die specificatie aangeduid als "schaalmodel exact 1:10". Volgens de gemeente ging dat om het schaalmodel, dat aan [appellant] was teruggegeven; volgens [appellant] betrof deze post niet dat schaalmodel, dat door hem nooit in rekening was gebracht, maar een voor [constructiebedrijf] vervaardigd groter constructiemodel (voormelde correspondentie is hiervoor in 4.1.10. beknopt weergegeven). Toen [appellant] na voormelde uitleg bij zijn eerder gediende specificatie bleef, reageerde de gemeente daarop met de intrekking van haar eerdere voorstel. De gemeente poneert een nieuw voorstel: 25% van het honorarium, na aftrek van f 2.500 voor het schetsontwerp is dat f 5.500, en een kostenvergoeding van f 10.061,10 acht de gemeente voldoende. Door de gemeente is in totaal € 7.061,32 aan [appellant] vergoed. Door de rechtbank is deze koerswijziging van de gemeente over het hoofd gezien en de weergave van het verweer in r.o. 2.3 is dan ook niet in overeenstemming met de feiten. [appellant] merkt dan ook terecht op dat als de gemeente bereid was geweest om, zoals door de rechtbank vastgesteld, 85% van het honorarium en de door [appellant] gemaakte uitvoeringskosten te vergoeden, de onderhavige procedure niet nodig was geweest: dan was immers aan de vordering van [appellant] volledig tegemoet gekomen.
4.3.2. Maar het enkele feit dat deze grief slaagt, brengt echter nog niet mee dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd. Daarvoor dient te worden beoordeeld
of de vordering van [appellant] voor toewijzing in aanmerking komt.
4.4. De grieven I, II en III zijn te herleiden tot de klacht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat gelet op de bewoordingen van de advertentie de gemeente niet bij wijze van uitloving een onherroepelijk aanbod heeft gedaan en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.4.1. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag hoe de advertentietekst (zie 4.1.1.) moet worden uitgelegd. Volgens [appellant] moet de advertentietekst worden opgevat als een bijzondere vorm van een onherroepelijk aanbod, namelijk uitloving. Maar volgens de gemeente behelst de advertentietekst slechts een uitnodiging tot het doen van een aanbod en stond het de gemeente op grond van diezelfde advertentie vrij het advies van de commissie Beeldende Kunst al dan niet over te nemen. Er staat immers: "Het gemeentebestuur van Geldrop is opdrachtgever van deze kunstopdracht en zal zich hierover laten adviseren door de commissie Beeldende Kunst van de gemeente Geldrop."
4.4.2. Volgens vaste jurisprudentie (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635) kan de vraag hoe voormelde advertentietekst moet worden uitgelegd niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van die tekst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers mede aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze tekst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Het hof tekent daarbij aan dat in een geval als het onderhavige, waarin de gemeente door plaatsing van een advertentie kunstenaars uitnodigt om te solliciteren naar een kunstopdracht, de kunstenaars die reageren dat zullen doen op basis van die advertentie. In die advertentie zijn namelijk het budget, de voorwaarden waaraan moet worden voldaan als ook het te volgen tijdpad vermeld. Van onderhandelingen of besprekingen tussen de gemeente en kunstenaars daaraan voorafgaande - en dus van verklaringen en gedragingen over en weer - zal geen sprake zijn.
Hooguit kan een kunstenaar zich indien nodig voor informatie tot de gemeente wenden.
Dit betekent dat in praktisch opzicht de taalkundige betekenis die de bewoordingen van de advertentie, gelezen in de context van die advertentie als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van deze advertentietekst van groot belang is (zie HR 20 februari 2004, LJN-nr AO1427; RvdW 2004, 34, Pensioenfonds DSM-Fox).
4.4.3. Naar het oordeel van het hof laten de bewoordingen van de advertentietekst in de kunstenaarswereld, de maatschappelijke kring waar het hier om gaat en waartoe ook [appellant] behoort, geen andere uitleg toe dan dat degene, die door de commissie Beeldende Kunst wordt geselecteerd, de opdracht krijgt. De te volgen procedure is in de advertentie duidelijk uiteen gezet: eerst worden drie kunstenaars geselecteerd, die een betaald schetsontwerp maken, dat uiterlijk op 12 maart 2001 moet zijn ontvangen, waarna op uiterlijk 16 april 2001 de commissie een keuze zal maken uit de drie schetsontwerpen en waarbij de streefdatum voor plaatsing van het geselecteerde kunstobject 1 september 2001 is.
Dat formeel het gemeentebestuur de opdrachtgever is en niet de commissie, doet daar niet aan af. De commissie is immers niet bevoegd namens de gemeente overeenkomsten te sluiten, dat is het gemeentebestuur (zie artikel 160 sub e Gemeentewet). Uit de toevoeging dat de gemeente zich hierover zal laten adviseren door de commissie, valt naar het oordeel van het hof enkel af te leiden dat de gemeente zich daarbij conformeert aan de in de advertentie weergegeven procedure. Anders dan de gemeente betoogt, ligt in voormelde toevoeging niet een voorwaarde van nadere acceptatie door het gemeentebestuur besloten.
[appellant] heeft de advertentie dan ook mogen opvatten als uitloving, een bijzondere vorm van een onherroepelijk aanbod.
4.4.4. Voorts valt uit de wijze waarop de gemeente zich aanvankelijk, dat wil zeggen na de afronding van de procedure tot eerdergenoemde koerswijziging (zie 4.3.1.), jegens [appellant] heeft gedragen af te leiden dat ook de gemeente de advertentie zo heeft bedoeld. Door [appellant] is onweersproken gesteld dat hij begin juni 2001 door de gemeentevoorlichter [gemeentevoorlichter] is gebeld en dat hem toen is medegedeeld dat hij een voorschotnota kon indienen, hetgeen hij op 13 juli 2001 ook heeft gedaan. Gesteld noch gebleken is dat de gemeente tegen die voorschotnota heeft geprotesteerd. Met medeweten van de gemeente is [appellant] dus begonnen met uitvoeringshandelingen, zoals het verstrekken van de opdracht aan [constructiebedrijf] (zie 4.1.3.).
In de brief van 13 juli 2001 schrijft de gemeente dat in principe is besloten het advies van de commissie te volgen, maar dat alvorens een definitief besluit te nemen, de gemeente [appellant] uitnodigt om zijn ontwerp aan de raadscommissie Algemene Bestuurlijke zaken te presenteren. Ook daar valt geen voorwaarde van nadere acceptatie uit af te leiden, nog afgezien van het feit dat na afronding van de procedure die voorwaarde niet meer eenzijdig door de gemeente kan worden gesteld. Daarenboven verdraagt een dergelijke voorwaarde zich niet met het feit dat bij dezelfde brief een ontwerp-overeenkomst is gevoegd met het het verzoek aan [appellant] zijn opmerkingen zo spoedig mogelijk kenbaar te maken waarna de definitieve opdracht kan worden opgesteld.
Ook uit de door [appellant] vermelde krantenberichten
- waarvan de inhoud door de gemeente niet is betwist - blijkt dat volgens de gemeente de plaatsing van het kunstwerk van [appellant] een voldongen feit was (zie r.o. 4.1.6.). Ook de brief van de gemeente van 16 oktober 2001, waarin zij [appellant] mededeelt dat het advies van de commissie Beeldende Kunst niet ten uitvoer zal worden gebracht en hem uitnodigt een declaratie van de reeds door hem gemaakte kosten bij de gemeente in te dienen, is daarmee in overeenstemming als ook het door
de gemeente bij de NBKS ingewonnen advies "naar aanleiding van de kwestie rond het beeld van dhr. [appellant]" (zie de in 4.1.9. vermelde brief van de NBKS van
24 oktober 2001). Daarentegen lijkt het thans in deze procedure door de gemeente ingenomen standpunt, dat geen sprake is van een overeenkomst, daarmee moeilijk te verenigen.
4.5. Kortom: er is sprake van een onherroepelijk aanbod, dat door [appellant] is aanvaard. Er is dus tussen de gemeente en [appellant] een overeenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst is door de gemeente niet nagekomen. Het hof is met [appellant] (zie pleitnota
1e aanleg p. 8/9) van oordeel dat de reden waarom die overeenkomst door de gemeente niet is nagekomen - het besluit van de gemeenteraadsvergadering d.d. 4 oktober 2001 om unaniem af te zien van plaatsing van het kunstwerk 'Huis Clos' van [appellant] - niet een gewichtige reden is als bedoeld in artikel 6:220 BW. Desondanks beperkt [appellant], naar het hof aanneemt om hem moverende redenen, zijn vordering tot vergoeding van de door hem geleden schade tot een billijke schadeloosstelling als bedoeld in artikel 6:220 lid 2 BW, bestaande uit 85% van zijn honorarium en de door hem reeds gemaakte uitvoeringskosten. Deze vordering is dan ook toewijsbaar.
4.6. Ook het bedrag terzake de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar. Het gevorderde bedrag is berekend naar
een tarief dat gelet op de toewijsbaarheid van de hoofdsom gangbaar is. Het blijft binnen de grenzen van aanbeveling II in het Rapport Voor-werk II (gepubliceerd in www.verenigingvoorrechtspraak.nl, rubriek Publicaties). Voorts kan het redelijk worden geacht dat [appellant] in de gegeven omstandigheden de desbetreffende kosten heeft gemaakt.
4.7. Op grond van het bovenstaande dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd en, opnieuw rechtdoende, zullen de vorderingen van [appellant] alsnog worden toegewezen. De gemeente zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure van de eerste aanleg en van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de gemeente Geldrop tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen € 11.309,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de gemeente Geldrop tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 780,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van
27 februari 2002 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de gemeente Geldrop in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 312,57 aan verschotten en € 1.560,00 aan salaris procureur in eerste aanleg en op € 401,16 aan verschotten en € 2.682,00 aan salaris procureur voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Zwitser-Schouten, Venner-Lijten en H. Vermeulen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 30 november 2004.