parketnummer: 20.003413.03
datum uitspraak: 3 november 2004
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 mei 2003 in de strafzaak onder parketnummer 01/030522-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
wonende te [adres].
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: PRO MEMORIE.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
in de periode van 25 december 2001 tot en met 23 april 2002 te Best in ruimten op een woonwagencentrum gelegen aan de [weg], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld 365 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Op 23 april 2004 is zowel in een schuur behorende bij perceel [weg] 13, waar verdachte woonde, als in een schuur behorende bij perceel [weg] 14, waar verdachtes dochter woonde, een hennepkwekerij aangetroffen.
Ten aanzien van de hennepkwekerij in de schuur behorende bij perceel [weg] 14 heeft verdachte erkend dat de daar aanwezige hennepplanten aan haar toebehoorden.
Ten aanzien van de hennepkwekerij in de schuur behorende bij perceel [weg] 13 (als ruimte C aangeduid op de situatieschets op dossierpagina 65) heeft verdachte aangevoerd dat zij niet wist dat er in die ruimte een hennepkwekerij was. De raadsman heeft op grond daarvan betoogd dat verdachte van die hennepkwekerij vrijgesproken diende te worden.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is het volgende gebleken.
Vast staat dat in de schuur behorende bij perceel [weg] 13 (als ruimte C aangeduid op de situatieschets op dossierpagina 65) op 23 april 2003 een hennepkwekerij is aangetroffen. Vast staat eveneens dat verdachte als bewoonster van perceel [weg] 13 zeggenschap had over die schuur.
Verdachte heeft verklaard dat zij de hiervoor bedoelde ruimte C op perceel [weg] 13 ter beschikking had gesteld aan twee jongens voor het repareren van fietsen en scooters. Zij kende deze jongens naar haar zeggen in het geheel niet, het waren voor haar volstrekt vreemden. Zij had ook toegestaan dat vanuit een andere, aanpalende, schuur op het perceel [weg] 13 de stroomvoorziening voor ruimte C werd doorgetrokken. Verder heeft verdachte verklaard dat de jongens aan wie zij had toegestaan ruimte C te gebruiken, haar hadden geholpen met het inrichten van de hennepkwekerij in de schuur van perceel [weg] 14. Zij had de jongens ook nog toestemming gegeven om een toercaravan op perceel [weg] 13 neer te zetten. Blijkens het proces-verbaal van de politie was deze toercaravan op 23 april 2003 ingericht als droogruimte.
Daargelaten dat de lezing van verdachte omtrent de in de schuur behorende bij perceel [weg] 13 aangetroffen kwekerij noch in het dossier noch in het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg of in hoger beroep op enigerlei wijze bevestiging vindt, heeft verdachte - gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en mede in aanmerking genomen dat verdachte heeft nagelaten te controleren welke activiteiten de twee jongens in genoemde ruimte C daadwerkelijk ontplooiden - ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die jongens in de door haar ter beschikking gestelde ruimte hennep teelden en heeft zij zich daarmee schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef en onder B (oud) van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid (oud) van die wet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof er in het voordeel van de verdachte rekening mee gehouden dat de verdachte een blanco strafblad heeft. Derhalve acht het hof de oplegging van een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van na te melden duur passend en geboden.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 (oud) en 11 (oud) van de Opiumwet.
vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en onder B (oud) van de Opiumwet gegeven verbod";
verklaart de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van veertig dagen voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht;
bepaalt dat de opgelegde taakstraf zal bestaan uit een werkstraf.
Dit arrest is gewezen door Mr. Tuijn, als voorzitter
Mrs. Otten en Van Zon, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. van Term, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2004.
Mr. Tuijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1952,
wonende te [adres],
Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 7 mei 2003 ter zake van:
"Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod".
veroordeeld tot:
100 uur werkstraf subs. 50 dgn.hecht.OV.