ECLI:NL:GHSHE:2004:AR7492

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0301296-RO
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-van Dijken
  • F. Fikkers
  • A. van der Flier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verkoop van een watersportcomplex en de afbreking van onderhandelingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschappen Dijk van Nes Onroerend Goed Exploitatie B.V. en Maasplassen Roermond B.V. over de verkoop van het watersportcomplex 'Asselt' te Swalmen. De partijen hebben van het voorjaar 2001 tot in het najaar van 2002 onderhandeld over de verkoop, waarbij zij overeenstemming bereikten over de onroerende en roerende zaken en de prijs. Echter, er is geen complete overeenkomst tot stand gekomen. Van Nes heeft op 5 september 2002 de ondertekening van de leveringsakte geweigerd, wat leidde tot een kort geding en uiteindelijk tot een rechtszaak. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van Van Nes afgewezen, waarna Van Nes in hoger beroep ging.

Het hof heeft de grieven van Van Nes beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste grief slaagt, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de uitkomst. Het hof oordeelt dat Maasplassen niet onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen te staken op 11 oktober 2002, aangezien er geen overeenstemming was bereikt over belangrijke punten zoals de wettelijke rente en de inmeting van de percelen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij Van Nes in de proceskosten wordt veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en de gevolgen van het niet nakomen van deze afspraken in commerciële onderhandelingen. Het hof concludeert dat de afbreking van de onderhandelingen door Maasplassen gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de standpunten van beide partijen.

Uitspraak

typ. KD
rolnr. C0301296/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 16 november 2004,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap DIJK VAN NES ONROEREND GOED EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te IJsselstein,
appellante,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
- t e g e n -
de besloten vennootschap MAASPLASSEN ROERMOND B.V.,
gevestigd te Herten,
geïntimeerde,
procureur: mr. R.A. Søpnel,
op het hoger beroep van appellante (Van Nes) tegen het vonnis van de rechtbank te Roermond van 8 oktober 2003, onder rolnr. 55557/HA ZA 03-365 gewezen tussen Van Nes als eiseres en geïntimeerde (Maasplassen) als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg
In voormeld vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Van Nes afgewezen en Van Nes in de proceskosten veroordeeld.
2. Het geding in hoger beroep
Van Nes is bij exploot van 13 oktober 2003 tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft zij daartegen onder overlegging van producties zeven grieven aangevoerd, met conclusie dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Van Nes zal toewijzen met veroordeling van Maasplassen in de kosten van de procedures van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
Maasplassen heeft de bij memorie van antwoord onder overlegging van producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, waarvan beroep, met veroordeling van Van Nes in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Daarna hebben partijen de zaak ter zitting van het hof van 21 september 2004 mondeling bepleit, waarbij voor Van Nes het woord gevoerd is door mr. D. van Kampen en voor Maasplassen door haar procureur, beiden aan de hand van een pleitnota die deel uitmaakt van het dossier.
Tenslotte hebben partijen de stukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het beroep
De grieven van Van Nes houden, kort en zakelijk weergegeven, het volgende in.
In grief 1 klaagt Van Nes over het niet vaststellen door de rechtbank van een naar haar mening relevant feit.
In grief 2 klaagt Van Nes over de weergave door de rechtbank van haar, Van Nes', stellingen.
Grief 3 betreft de overweging van de rechtbank dat het niet tekenen van de leveringsakte op 5 september 2002 zijn reden vond in drie met name genoemde omstandigheden.
De grieven 4, 5 en 6 betreffen de overwegingen van de rechtbank omtrent deze omstandigheden, en wel achtereenvolgens de wettelijke rente, de aalvisser, en de inmeting.
In grief 7 maakt Van Nes bezwaar tegen de conclusie van de rechtbank dat van afbreken van de onderhandelingen door Maasplassen geen sprake is, zodat de vordering van Van Nes moet worden afgewezen onder haar veroordeling in de proceskosten.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in r.o. 2 van het vonnis is, behalve grief 1 waaraan in het onderstaande tegemoet zal worden gekomen, geen grief gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4.2. Het onderhavige geschil betreft, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, het navolgende.
Partijen zijn van het voorjaar 2001 tot in het najaar van 2002 met elkaar in onderhandeling geweest over de verkoop door Maasplassen aan Van Nes van het watersportcomplex
" Asselt" te Swalmen (verder: het complex). Daarbij hebben zij overeenstemming bereikt over de onroerende en de roerende zaken en de prijs als door de rechtbank in r.o. 2.2 en 2.3 van het bestreden vonnis aangegeven. Tot een complete overeenkomst met betrekking tot alle aspecten van de transactie is het echter niet gekomen.
Tussen april 2001 en 5 september 2002 zijn door Maasplassen 7 concept-overnameovereenkomsten en (tenminste) twee concept-leveringsakten opgesteld, de eerste overeenkomst d.d. 3 april 2001 en de laatste d.d. 4 september 2002. Deze laatste versie bevat onder 4.2 de vaststelling, dat indien Van Nes op de overdrachtsdatum (5 september 2002) geen medewerking aan de ondertekening van de overeenkomst en de levering verleent, Maasplassen het recht heeft om tot verkoop en levering aan een derde over te gaan. Verder is onder 5.1 van deze versie van de concept-overeenkomst opgenomen dat de percelen vrij zijn van gebruiks- en genotsrechten anders dan de aan partijen bekende visrechten, dat partijen bekend zijn met het gebruik zonder recht of titel (als maisveld, hof) door [naam], dat partijen daaromtrent een regeling hebben getroffen, en dat Maasplassen voor haar rekening opdracht zal geven tot een grensreconstructie.
In een e-mailbericht van Van Nes aan Maasplassen d.d.
27 juni 2001 naar aanleiding van de concept-overnameovereenkomst van 25 juni 2001 schrijft Van Nes:
" Heb ik het goed als ik begrijp dat het contract met
de " Aalvisser" loopt tot 2007? ".
Als opschortende/ontbindende voorwaarde voor de levering van het complex gold, dat Van Nes de benodigde vergunningen van Rijkswaterstaat zou verkrijgen. Het benodigde akkoord van Rijkswaterstaat is op 31 mei 2002 verkregen. Maasplassen wenste dat de overeenkomst zo spoedig mogelijk werd ondertekend en heeft verzocht op 2 juli 2001 te transporteren. Daarmee heeft Van Nes niet ingestemd.
Een voor het notariële transport voor 28 juni 2002 gemaakte afspraak is door Van Nes op 26 juni 2002 afge- zegd.
In een kort geding-dagvaarding van 29 juli 2002 waarin Maasplassen van Van Nes onder meer nakoming van de overnameovereenkomst eiste, staat onder punt 12 vermeld:
" Reeds op 16 juni 2002 heeft Maasplassen evenwel Van Nes ervan in kennis gesteld dat lopende huurovereenkomsten reeds waren opgezegd en het ongeoorloofde gebruik reeds was beëindigd, zodat de Activa vrij en onbezwaard zou kunnen worden geleverd."
Partijen hebben een bespreking gevoerd op 26 augustus 2002, waarbij (onder meer) gesproken is over het aalvisrecht, de inmeting van stroken grond door het Kadaster, en een nader advies van de accountant over de kosten van een bezwaar-en beroepsprocedure omtrent de BTW.
Tevens heeft Maasplassen bij die gelegenheid een eerder gestelde eis tot het betalen van wettelijke rente over de koopsom laten vallen.
Van Nes wenste bovendien (bij die bespreking of kort daarna) persoonlijke zekerheidsstelling door de directeur/aandeelhouder van Maasplassen voor de kosten van inmeting en de BTW-procedure. Voor de notariële overdracht is vervolgens een afspraak gemaakt voor 5 september 2002.
De accountant heeft aan Van Nes bij brieven van 30 augustus 2002 en 3 september 2002 opgave gedaan van de kosten van de BTW-procedure.
Maasplassen heeft de verzochte persoonlijke borgstelling geweigerd.
In de ochtend van 5 september 2002 heeft Maasplassen aan (de raadsman van) Van Nes nog twee brieven gefaxt, te weten een brief van [de aalvisser] (verder te noemen de aalvisser) aan Maasplassen d.d. 7 juli 2002 waarin hij de opzegging van de huurovereenkomst (aalvisrecht) bevestigt en verklaart in principe bereid te zijn daarvan afstand te doen mits hem compensatie wordt aangeboden, en een brief van Maasplassen aan de aalvisser d.d. 4 september 2002 waarin Maasplassen bevestigt dat zij in een gesprek op 29 augustus 2002 heeft aangegeven bereid te zijn tot het elders doen verkrijgen van visrechten, waarop naar Maasplassen stelt de aalvisser reageerde dat hij dan de huurovereenkomst zou beëindigen.
Partijen zijn op 5 september 2002 wel bij de notaris verschenen, maar het is bij gebreke van overeenstemming niet tot ondertekening van een overeenkomst en dus evenmin tot levering gekomen.
Partijen zijn daarop opnieuw met elkaar in onderhandeling getreden. Maasplassen heeft daarbij geëist dat (de helft van) de wettelijke rente zou worden betaald vanaf 31 mei 2002, waarmee Van Nes niet wilde instemmen. Verder is (in elk geval ook) gesproken over de persoonlijke borgstelling, de aalvisser, en de kosten van het ondernemersplan van " ZKA" die Maasplassen had betaald. Maasplassen heeft uiteindelijk op 11 oktober 2002 aan Van Nes bericht:
" Zoals ik reeds in mijn fax van 8 oktober jl. heb aangegeven, leidt deze opstelling van uw cliënte ertoe dat cliënt geen andere weg ziet dan de onderhandelingen te staken en zich volledig bevrijdt te achten de onderhavige activa aan derden te vervreemden."
Bij brief van 24 maart 2003 heeft Maasplassen aan de aalvisser bevestigd dat deze akkoord gaat met beëindiging van de huurovereenkomst op voorwaarde dat, en op het moment dat, er een overnameovereenkomst tot stand komt met Van Nes.
De inmeting door het Kadaster heeft plaatsgevonden op
6 juni 2003. Daarbij bleek dat de over te dragen percelen 6500m2 groter waren dan de in de conceptovereenkomsten genoemde geschatte omvang.
Partijen hebben in de loop van het onderhandelingsproces een aantal malen over en weer conservatoir beslag gelegd. Ook zijn over en weer een aantal kort gedingen tussen hen gevoerd, waarbij (in elk geval) twee kort geding-procedures hebben geleid tot een vonnis. Op 8 april 2003 en
27 november 2003 zijn vorderingen van Maasplassen tot opheffing van door Van Nes gelegde conservatoire beslagen door de voorzieningenrechter afgewezen.
4.3. Van Nes heeft Maasplassen bij exploot van 14 februari 2003 gedagvaard en gevorderd dat Maasplassen wordt veroordeeld tot betaling van schade aan Van Nes - primair het positief, subsidiair het negatief contractsbelang -, op te maken bij staat, en tot betaling van proceskosten.
Daartoe heeft Van Nes gesteld dat Maasplassen toerekenbaar tekort schiet dan wel onrechtmatig jegens Van Nes handelt door in strijd met de precontractuele redelijkheid en billijkheid de onderhandelingen met Van Nes niet naar behoren voort te zetten c.q. op onaanvaardbare wijze af te breken. Maasplassen obstrueert volgens Van Nes de ondertekening van een overeenkomst en de levering van het complex door het opvoeren van drie haars inziens ondergeschikte punten, en wel de wettelijke rente vanaf 31 mei 2002, onjuiste informatie betreffende de beëindiging van de overeenkomst met de aalvisser, en door de inmeting niet vóór de levering te willen laten uitvoeren. Het vorderen van nakoming is volgens Van Nes zinloos, zodat zij de door haar geleden schade als gevolg van het niet doorgaan van de transactie vordert.
4.4. De rechtbank heeft, nadat bij tussenvonnis een comparitie van partijen was bevolen, bij eindvonnis van
8 oktober 2003 de vorderingen van Van Nes afgewezen. De rechtbank overweegt dat zij zal beoordelen of Van Nes op 5 september 2002 terecht geweigerd heeft de leveringsakte te ondertekenen, zodat zij een vordering heeft op Maasplassen. Op grond van haar oordeel dat de wettelijke rente blijkens hetgeen partijen ter comparitie hebben verklaard geen beletsel was, dat de situatie rond de aalvisser onvoldoende reden voor Van Nes opleverde om ondertekening te weigeren, en dat de tijd te kort was om tijdig een inmeting te kunnen verkrijgen, heeft de rechtbank beslist dat van afbreken van de onderhandelingen door Maasplassen geen sprake is, zodat de vordering van Van Nes moet worden afgewezen.
4.5. Van Nes heeft tegen deze oordelen grieven ingebracht, die in r.o. 3 van dit arrest kort zijn weergegeven.
Uit de weergave van de feiten door het hof vloeit voort dat het hof van oordeel is dat de eerste grief slaagt, hetgeen overigens verder op zichzelf geen gevolgen heeft.
Grief 2 moet worden verworpen, nu r.o. 3.4 van het vonnis van de rechtbank, anders dan Van Nes stelt, geen oordeel van de rechtbank betreft, maar een weergave is van de stellingen van Van Nes, waarbij punt 14 van de inleidende dagvaarding van Van Nes letterlijk is weergegeven.
4.6. In eerste aanleg heeft Van Nes een uitvoerige uiteenzetting gegeven van de gebeurtenissen tot en met 5 september 2002 en als grondslag aangevoerd dat Maasplassen "de" onderhandelingen onterecht heeft afgebroken, waarbij Van Nes echter weinig tot geen aandacht heeft geschonken aan de periode na 5 september 2002. Pas in haar akte na comparitie van 3 september 2003 komt éénmaal de datum 11 oktober 2002, als het breekpunt, voor.
In hoger beroep heeft Van Nes het zwaartepunt van haar argumenten enigszins verlegd en gesteld dat het gaat om de vraag, of Maasplassen gezien alle feiten en omstandigheden, de onderhandelingen op 11 oktober 2002 terecht heeft afgebroken en heeft mogen afbreken.
Maasplassen is op deze discussie volledig ingegaan.
4.7. In de derde grief voert Van Nes dan ook terecht aan, dat de rechtbank het geschil tussen partijen te beperkt heeft weergegeven door als kernvraag te beschouwen of Van Nes op 5 september 2002 terecht geweigerd heeft de leveringsakte te ondertekenen.
Naar inmiddels duidelijk(er) is geworden legt Van Nes met haar vordering de vraag voor, of Maasplassen gelet op alle omstandigheden van het geval, met haar brief van
11 oktober 2002 - waarvan aan het hof wegens de confraternele inhoud alleen het in r.o. 4.2 opgenomen citaat bekend is - de onderhandelingen tussen partijen mocht staken, zulks grotendeels op grond van de omstandigheid dat Van Nes op 5 september 2002 de concept-overnameovereenkomst d.d. 4 september 2002 niet heeft willen ondertekenen.
Het hof hecht, anders wellicht dan partijen, geen belang aan een verschil dat zou bestaan tussen staken, beëindigen of afbreken van de onderhandelingen; vast staat dat de brief van 11 oktober 2002 van Maasplassen feitelijk de afsluiting was van de langdurige onderhandelingsfase tussen partijen en dat nadien geen besprekingen tussen partijen meer hebben plaatsgevonden.
Terzijde merkt het hof op dat de merkwaardige omstandigheid zich voordoet dat Maasplassen, aan wie onterechte afbreking van onderhandelingen wordt verweten, zich nog tot op de zitting van het hof genegen verklaard heeft verder te praten, terwijl Van Nes, die over het afbreken van de onderhandelingen klaagt, daartoe na 11 oktober 2002 en ook ter zitting van het hof niet meer bereid bleek, stellende dat zulks zinloos zou zijn.
4.8. Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven, of op 5 september 2002 tussen partijen al een perfecte overeenkomst bestond, zoals Maasplassen stelt. Geen van partijen heeft zich daar immers naar gedragen, nu beide partijen stellen dat zij na 5 september 2002 tot verdere onderhandeling zijn overgegaan, en geen van partijen van de ander nakoming van een overeenkomst vordert. Uit dat (voornemen tot) verder onderhandelen kan als bedoeling van partijen worden afgeleid dat zij ervan uitgingen dat nog geen overeenkomst tussen hen tot stand was gekomen, dan wel dat zij niet vasthielden aan mogelijk al bereikte overeenstemming (vgl. HR 26 september 2003, NJ 2004, 460). Of de datum van 5 september 2002 al dan niet als een fatale datum moet worden beschouwd, zoals Maasplassen stelt en te bewijzen aanbiedt, is niet relevant, nu het hier niet gaat om de vraag of Van Nes op 5 september 2002 de overeenkomst had moeten tekenen, maar of Maasplassen toerekenbaar tekort schiet of onrechtmatig handelt door, mede gelet op de omstandigheid dat op 5 september 2002 geen overeenkomst is getekend, op 11 oktober 2002 de onderhandelingen te staken.
4.9. Het hof constateert, dat Van Nes over hetgeen tussen partijen in de periode van 5 september 2002 tot en met
11 oktober 2002 is voorgevallen, met uitzondering van de vermelding van een hernieuwde eis van Maasplassen tot betaling van wettelijke rente, niets heeft gesteld. Wellicht is er tussen partijen in die periode verder ook niets gebeurd. Aan de houding of het optreden van Maasplassen in die periode - afgezien van het punt van de wettelijke rente dat hierna zal worden besproken - valt mitsdien geen argument te ontlenen ter ondersteuning van de stelling van Van Nes dat Maasplassen de onderhandelingen op 11 oktober 2002 ten onrechte heeft afgebroken.
Bij de beantwoording van de in r.o. 4.7 geformuleerde vraag gaat het dus - toch - grotendeels om beoordeling van de op en tot en met 5 september 2002 voorgevallen feiten en omstandigheden.
4.10. De punten waarop volgens Van Nes Maasplassen zich op (of kort na) 5 september 2002 zodanig opstelde dat van Van Nes geen ondertekening van de concept-overeenkomst kon worden verlangd, waren in elk geval: de wettelijke rente, de aalvisser en de inmeting.
Daarnaast verwijst Van Nes in de toelichting op grief 2 nog naar haar akte na comparitie van 3 september 2003, bladzijde 9, waar als gebreken in de concept-overeenkomst van 4 september 2002 nog worden genoemd: een foutieve koopsom - reeds erkend - en vermelding van een verkeerd aantal bijlagen, het niet vermelden - hetgeen partijen wel waren overeengekomen - van het vervallen van een investeringsverplichting en een voorkeursrecht, het niet vermelden dat Van Nes ook een andere accountant kon inschakelen voor de BTW-procedure, het niet preciseren van de jacht-vis-en/of looprechten, het niet bijvoegen van een kaartje, en het niet opnemen van de bevestiging dat een ander bedrijf dan Maasplassen opdracht zou geven aan het kadaster voor de inmeting.
Wat betreft deze laatstgenoemde punten overweegt het hof het navolgende.
In de memorie van antwoord sub 24 e.v. heeft Maasplassen daaromtrent het volgende opgemerkt.
- De koopsom en het aantal bijlagen waren met een pennenstreek te corrigeren; in de notariële akte stonden de correcte bedragen en een gecorrigeerde bijlage met de juiste bedragen was tevoren aan Van Nes toegezonden.
- Het vervallen van het kettingbeding en het voorkeursrecht van de Provincie was in de concept-notariële akte opgenomen.
- Overeengekomen was dat PWC de fiscale procedure zou voeren. Op de offertes van PWC van 30 augustus 2003 en
3 september 2003 heeft Van Nes geen commentaar gegeven.
- Met betrekking tot de jacht-vis-en hengelrechten waren aan Van Nes in het voorjaar van 2001 al alle overeenkomsten toegestuurd. Bijlage V bij de overeenkomst, in de versie van 4 september 2002, bevatte alle gegevens. De jacht-en hengelrechten waren beëindigd, evenals het feitelijk gebruik als maisgrond door [naam]. Van Nes heeft er uitdrukkelijk mee ingestemd dat [naam] in de gelegenheid werd gesteld de mais tot uiterlijk 1 november te oogsten. Over de aalvisser zou ter plekke op 5 september 2002 duidelijkheid worden verschaft.
Van Nes is bij pleidooi op geen van deze punten ingegaan, noch is zij teruggekomen op het punt van het niet bijgevoegd zijn van een kaartje - dat niet anders dan als een zeer eenvoudig te herstellen omissie kan worden beschouwd - en het geven van de opdracht tot inmeting, op welke twee punten Maasplassen niet nader is ingegaan.
Op grond hiervan overweegt het hof dat de hier behandelde gebreken in de - door Maasplassen opgestelde - concept-overnameovereenkomst ofwel al geregeld waren, ofwel zeer eenvoudig te herstellen waren, ofwel alsnog op het laatste moment rond zijn gekomen, zodat deze kwesties zeker niet van een zodanig gewicht kunnen worden beschouwd, dat Maasplassen niet aan Van Nes zou mogen tegenwerpen dat Van Nes de overeenkomst op 5 september 2002 niet heeft getekend.
4.11.1. Resteren de kwesties van de wettelijke rente, de aalvisser en de inmeting.
De vraag luidt opnieuw, of zich de situatie voordoet dat Maasplassen in de opstelling van beide partijen ten aanzien van deze kwesties redelijkerwijs geen aanleiding heeft kunnen zien de onderhandelingen te staken, zodat zij toerekenbaar tekort schiet dan wel onrechtmatig jegens Van Nes handelt door dat bij brief van 11 oktober 2002 wèl te doen.
4.11.2. Het hof oordeelt met betrekking tot het punt van de wettelijke rente, dat geconstateerd moet worden dat partijen daarover, na 5 september 2002 dooronderhandelend, kennelijk geen overeenstemming hebben bereikt aangezien zij ieder op hun eigen standpunt bleven staan. Maasplassen stelde na 5 september 2002, na die eis op
26 augustus 2002 in het vooruitzicht van overeenstemming op 5 september 2002 te hebben laten vallen, opnieuw een eis tot betaling van wettelijke rente vanaf 31 mei 2002, welke eis zij later kennelijk nog heeft voorgesteld te halveren. Van Nes kon echter niet met enige wettelijke rente instemmen. Het hof vindt in de aangevoerde en gebleken omstandigheden geen grond om te oordelen dat Maasplassen het hier beschreven standpunt niet mocht innemen en dat niet (mede) als grond voor het op 11 oktober 2002 staken van de onderhandelingen mocht gebruiken. Daarbij merkt het hof opnieuw op dat partijen de brief van Maasplassen van 11 oktober 2002 bewust niet in het geding hebben gebracht, maar hebben volstaan met het hof in kennis te stellen van een citaat daaruit.
4.11.3. Wat betreft de aalvisser is het volgende gebleken.
Het hof constateert dat hem niet anders is gebleken dan dat Van Nes aanvankelijk niet verder naar de huurovereenkomst van deze aalvisser heeft geïnformeerd dan blijkt uit het faxbericht van Van Nes van 25 juni 2001 (vgl. r.o. 4.2). Maasplassen kan toentertijd bij Van Nes wellicht een verkeerde indruk over de stand van zaken met betrekking tot deze huurovereenkomst hebben gewekt door de in r.o. 4.2 geciteerde passage uit de kort geding-dagvaarding van 29 juli 2002, waar zij in het algemeen stelt dat "de" activa vrij en onbezwaard kunnen worden geleverd. Bij de bespreking op 26 augustus 2002 hebben partijen echter opnieuw gesproken over de aalvisser, waarna Maasplassen opnieuw met de aalvisser in overleg is getreden en hem bij brief van 4 september 2002, waarvan zij aan Van Nes op 5 september 2002 een copie heeft gefaxt, heeft bevestigd wat was afgesproken.
Bij deze stand van zaken kan niet geoordeeld worden dat Maasplassen over de positie van de aalvisser onjuiste informatie heeft verstrekt aan Van Nes, noch dat aan Maasplassen verweten kan worden dat zij deze kwestie niet eerder heeft geregeld. In de omstandigheid dat Van Nes geen genoegen nam met de op dat moment bereikte situatie met de aalvisser mocht Maasplassen redelijkerwijs (mede) aanleiding zien om de onderhandelingen te staken.
4.11.4. Met betrekking tot de inmeting tenslotte overweegt het hof, dat Van Nes niet heeft weersproken dat dit punt pas in een laat stadium, op 26 augustus 2002, tussen partijen is besproken en dat er toen onvoldoende tijd was om de inmeting nog vóór 5 september 2002 te laten uitvoeren. Daargelaten of deze datum als fatale datum tussen partijen is overeengekomen kan het Maasplassen niet verweten worden dat zij ook deze kwestie heeft beschouwd als een punt waarop overeenstemming niet bereikt kon worden zodat verder onderhandelen zinloos was. Van Nes heeft immers niet aangegeven dat zij een zodanig groot belang had bij inmeting vooraf, dat Maasplassen dat niet had mogen weigeren. Het is immers gesteld noch gebleken dat dat ook maar enige consequentie gehad zou hebben. Van Nes hoefde kennelijk niet bij te betalen indien hij meer kreeg dan de geschatte omvang - hetgeen later het geval bleek - en had geen vermindering van de koopsom kunnen eisen als de inmeting op een geringere omvang van de percelen dan geschat, zou zijn uitgekomen.
Het niet inwilligen door Maasplassen van de eis van Van Nes dat de directeur/aandeelhouder van Maasplassen zich persoonlijk borg moest stellen voor de kosten van de inmeting geeft hof evenmin aanleiding voor het oordeel dat die weigering meebrengt dat Maasplassen de onderhandelingen onrechtmatig heeft gestaakt. Van Nes heeft onvoldoende aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat Van Nes gegronde redenen had om te vrezen dat Maasplassen die - relatief geringe - kosten niet zou kunnen of willen betalen.
4.12. De grieven 4,5 en 6 worden op grond van het bovenstaande verworpen.
4.13. Hoewel de rechtbank in r.o. 5.5 niet geheel correct heeft overwogen dat van afbreken van de onderhandelingen door Maasplassen geen sprake is - overwogen had moeten worden dat van onrechtmatig afbreken van onderhandelingen geen sprake is - is de conclusie dat de vordering van Van Nes moet worden afgewezen, juist.
Het vonnis zal mitsdien, met aanvulling van gronden, worden bekrachtigd.
Ook de zevende grief faalt mitsdien.
4.14. Van Nes zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten als hierna te melden.
5. Uitspraak
Het hof:
bekrachtigt, met aanvulling van gronden, het vonnis van de rechtbank te Roermond van 8 oktober 2003;
veroordeelt Van Nes in de kosten van de procedure, voor zover tot op heden aan de zijde van Maasplassen gevallen en begroot op € 288,-- voor verschotten en € 2.313,-- voor salaris procureur;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-van Dijken, Fikkers en Van der Flier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 16 november 2004.