ECLI:NL:GHSHE:2004:AR8511

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200400637
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Smeenk-Van der Weijden
  • J. van Teeffelen
  • A. Spliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een mentor voor een dementerende vrouw in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de benoeming van een mentor voor een dementerende vrouw, mevrouw B., die in een verpleeghuis verblijft. De echtgenoot van mevrouw B., appellant, is het niet eens met de benoeming van een derde als mentor en stelt dat hij als echtgenoot het meest geschikt is om deze rol op zich te nemen. Het hof overweegt dat de invulling van de verzorging van een persoon een belang van niet-vermogensrechtelijke aard betreft, waarvoor een mentorschap kan worden ingesteld. Er is echter een fundamenteel verschil van mening tussen appellant en zijn kinderen over de zorg voor mevrouw B. Appellant en één van zijn dochters zijn van mening dat mevrouw B. thuis verzorgd moet worden, terwijl de overige kinderen van appellant vinden dat zij in het verpleeghuis moet blijven. Het hof oordeelt dat, gezien de verdeeldheid, een deskundigenonderzoek noodzakelijk is om te bepalen hoe en door wie mevrouw B. het beste verzorgd kan worden. Het hof benoemt dr. P.L.J. Dautzenberg, klinisch geriater, om dit onderzoek uit te voeren. De deskundige moet onder andere beoordelen of het verantwoord is dat mevrouw B. thuis door appellant verzorgd wordt en of het verpleeghuis geschikt is voor haar verblijf. De beslissing van het hof is een tussenbeschikking, waarbij verdere stappen in de procedure worden aangehouden totdat het deskundigenonderzoek is afgerond.

Uitspraak

9 december 2004
Rekestenkamer
Rekestnummer R200400637
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Tussenbeschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[Naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur mr. M.A.M.L. van Osch.
belanghebbenden:
1. [naam belanghebbende nr. 1], echtgenote van appellant, verblijvende in verpleeghuis [" naam verpleeghuis "] te [woonplaats] aan de [adres], hierna te noemen: [mevrouw B.], of: de echtgenote;
2. mevrouw [naam belanghebbende nr.2], mentrix van [mevrouw B.] van "Bewindvoerderskantoor Kroezen B.V.", gevestigd te Vortum-Mullem aan de St. Cornelisstraat 44;
3. mevrouw [naam belanghebbende nr. 3], dochter van appellant, wonende te [woonplaats]aan de [adres];
4. de heer [naam belanghebbende nr. 4], zoon van appellant, wonende te [woonplaats]aan de [adres];
5. mevrouw [naam belanghebbende nr. 5], dochter van appellant, wonende te [woonplaats]aan de [adres];
6. mevrouw [naam belanghebbende nr.6], dochter van appellant, wonende te [woonplaats]aan het[adres];
7. de heer [naam belanghebbende nr.7], zoon van appellant, wonende te [woonplaats]aan de [adres].
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom, van 10 mei 2004, waarvan de inhoud bij appellant bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2004, heeft appellant - zakelijk weergegeven - verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij met ingang van 10 mei 2004 wordt benoemd tot mentor van zijn echtgenote, subsidiair, dat hij tezamen met zijn dochter [naam belanghebbende nr.6] met ingang van 10 mei 2004 wordt benoemd tot mentor van zijn echtgenote.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2004. Bij die gelegenheid is appellant, bijgestaan door zijn advocaat, gehoord. Daarnaast zijn als belanghebbenden [naam belanghebbende nr.6], [naam belanghebbende nr. 3],
[naam belanghebbende nr. 5], en [naam belanghebbende nr.7], verschenen en gehoord.
Het hof constateert dat [mevrouw B.], mevrouw [naam belanghebbende nr.2] en [naam belanghebbende nr. 4], hoewel zij als belanghebbenden behoorlijk zijn opgeroepen, niet zijn verschenen. [naam belanghebbende nr.7] heeft medegedeeld dat hij mede namens [naam belanghebbende nr. 4] het woord zal voeren ter zitting.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift;
- een brief van [naam belanghebbende nr. 3], d.d. 25 oktober 2004;
- een ter zitting door [naam belanghebbende nr.7] voorgelezen brief van [naam belanghebbende nr. 4],
d.d. 2 november 2004.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Bij beschikking van 7 november 2003 van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch, is een mentorschap ter behartiging van de niet-vermogensrechtelijke belangen van [mevrouw B.] ingesteld. Daarbij zijn [naam belanghebbende nr. 4] en [naam belanghebbende nr.7] tot mentor benoemd. De andere kinderen van [mevrouw B.] , te weten: [naam belanghebbende nr. 3], [naam belanghebbende nr. 5] en [naam belanghebbende nr.6] hebben destijds aangegeven zich met deze benoeming te kunnen verenigen.
4.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank te Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom, de voornoemde mentoren op hun eigen verzoek ontslagen als mentoren en heeft zij mevrouw [naam belanghebbende nr.2] van Bewindvoerders-kantoor Kroezen B.V. tot mentrix benoemd.
Appellant kan zich hiermee niet verenigen en komt hiervan in hoger beroep.
4.3. In zijn beroepschrift voert appellant het volgende aan.
In 1996 werd bij zijn echtgenote dementie geconstateerd. Appellant heeft vanaf dat moment aan zijn echtgenote de zorg geboden die zij nodig had. In augustus 2003 heeft appellant haar laten opnemen in psycho-geriatrisch ziekenhuis [" naam ziekenhuis"], met de bedoeling haar weer terug te laten keren naar de echtelijke woning op het moment dat hij via het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO) voor haar een vorm van thuiszorg had geregeld. Ondanks het feit dat zijn echtgenote een Persoonsgebonden Budget (PGB) toegewezen heeft gekregen en thans bij appellant thuis een goede zorg gerealiseerd zou kunnen worden, verblijft zijn echtgenote thans in verpleeghuis [" naam verpleeghuis "]. Dit is zeer tegen de wil van appellant, maar ook tegen de wil van zijn echtgenote, aldus appellant.
De rechtbank heeft ten onrechte een derde benoemd als mentrix over zijn echtgenote. De rechtbank heeft daarbij miskend dat het mentorschap is ingesteld ter behartiging van de persoonlijke belangen van zijn echtgenote. Appellant stelt dat hij als echtgenoot het best weet wat de persoonlijke belangen van zijn echtgenote zijn. Als gevolg van dementie staat zijn echtgenote alleen appellant nog toe om haar te verzorgen, zodat appellant bij uitstek geschikt moet worden geacht om deze belangen voor haar te behartigen. Appellant verkeert in goede gezondheid, zodat hij ook feitelijk in staat kan worden geacht het mentorschap op zich te nemen.
Daarnaast heeft de huidige mentrix geen enkele band met [mevrouw B.] en is haar kantoor op grote afstand van het verpleeghuis gevestigd, zodat zij [mevrouw B.] niet de persoonlijke aandacht kan bieden die appellant haar kan bieden. Tenslotte kan noch appellant, noch zijn echtgenote, de kosten dragen die verbonden zijn aan de belangenbehartiging door deze mentrix.
Voorts is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de voorkeur van [mevrouw B.] zoals vermeld in art. 1:452 lid 3 BW. Ondanks het feit dat [mevrouw B.] als gevolg van afasie haar voorkeur voor appellant als mentor niet verbaal kan uiten, kan zij aan appellant wel non-verbaal haar voorkeur duidelijk maken. Bovendien blijkt haar voorkeur uit het feit dat zij alleen appellant in haar nabijheid accepteert.
Daarnaast is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de voorkeur zoals geformuleerd in art. 1:452 lid 4 BW om de echtgenoot, dan wel de ouders, kinderen, broers of zussen, tot mentor te benoemen, door ondanks het feit dat hijzelf, eventueel tezamen met zijn dochter [naam belanghebbende nr.6], bereid is het mentorschap op zich te nemen, een derde tot mentor voor zijn echtgenote te benoemen.
4.4. Ter zitting is gebleken dat [naam belanghebbende nr.6] het eens is met het standpunt van appellant.
De overige kinderen menen dat de huidige mentrix haar werk met betrekking tot hun moeder goed doet. Zij zijn ervan overtuigd dat appellant, hun vader, niet in staat is tot adequate verzorging van hun moeder, ook niet als daarbij de thuiszorg zou worden ingeschakeld. Hun moeder heeft bij letterlijk alles hulp nodig, elk moment van de dag en ook nacht. Zij is volledig wilsonbekwaam. De overige kinderen betwijfelen overigens of hun vader hulpverlening zal toelaten. Zij menen dat hun moeder zeer op haar plaats is in [" naam verpleeghuis "] en dat zij daar liefdevol en professioneel verzorgd wordt. Zij betreuren het zeer dat de houding van hun vader problemen heeft opgeleverd in [" naam ziekenhuis"] en [" naam verpleeghuis "], hetgeen ertoe heeft geleid dat hun vader een beperkte bezoekmogelijkheid heeft en zijn echtgenote niet meer mag verzorgen.
4.5. Het hof overweegt als volgt.
De invulling van de verzorging van een persoon betreft een belang van
niet-vermogensrechtelijke aard, ter behartiging waarvan een mentorschap kan worden ingesteld. Het feit dat er ten behoeve van [mevrouw B.] een mentorschap is ingesteld, staat in de onderhavige zaak niet ter discussie. Uit de schriftelijke producties, als ook uit hetgeen ter zitting zowel door appellant als door de aanwezige kinderen naar voren is gebracht, is aan het hof gebleken dat tussen appellant en een aantal van zijn kinderen wel een fundamenteel verschil in opvatting bestaat over hoe de zorg voor [mevrouw B.] zou moeten worden ingevuld. In het verlengde daarvan bestaat tussen appellant en een aantal van de kinderen ook een verschil in opvatting over de persoon van de mentor.
Appellant stelt zich op het standpunt dat het in het belang van zijn echtgenote is dat zij door hem, eventueel met hulp van derden, in de echtelijke woning wordt verzorgd. Zijn dochter [naam belanghebbende nr.6] deelt dit standpunt. Appellant wenst het mentorschap over zijn echtgenote op zich te nemen, zodat zij daadwerkelijk thuis door hem kan worden verzorgd.
De vier overige kinderen zijn echter van mening dat het verblijf en de verzorging van [mevrouw B.] in verpleeghuis [" naam verpleeghuis "] gecontinueerd dient te worden. Zij stellen dat de mentor van [mevrouw B.] vanuit dat standpunt de belangen van [mevrouw B.] dient te behartigen.
Voor de beantwoording van de vraag wie tot mentor benoemd dient te worden, acht het hof het gelet op deze onderlinge verdeeldheid van belang dat eerst een deskundige naar objectieve maatstaven zal beoordelen hoe, door wie en op welke plaats [mevrouw B.] gelet op alle omstandigheden verzorgd zou dienen te worden. Het hof acht derhalve een deskundigenonderzoek noodzakelijk.
4.6. Ter zitting heeft appellant ingestemd met de benoeming van één deskundige, te weten een geriater in verband met voormeld doel en heeft zich bereid verklaard de kosten van het deskundigenonderzoek op zich te nemen. De overige aanwezigen hebben eveneens ingestemd met de benoeming van een geriater tot deskundige in verband met voormeld doel.
4.7. Het hof wenst hierbij op te merken dat het voor de volledigheid en juistheid van de conclusies van het deskundigenonderzoek van groot belang is dat de deskundige, indien hij dat in het kader van het onderzoek noodzakelijk acht, contact kan opnemen met alle betrokkenen, waaronder niet alleen [mevrouw B.], maar ook appellant en alle belanghebbenden worden begrepen.
Voorts stemmen alle betrokkenen er mee in dat de deskundige, indien hij dit voor het onderzoek noodzakelijk acht, informatie inwint bij psycho-geriatrisch ziekenhuis [" naam ziekenhuis"] en bij verpleeghuis [" naam verpleeghuis "], waarbij hij het medisch dossier van [mevrouw B.] van alle betrokkenen mag inzien. Tenslotte is hij in het kader van zijn onderzoek gerechtigd bij andere deskundigen, eventueel van een andere discipline, informatie in te winnen.
4.8. Het hof legt de deskundige de volgende vragen ter beantwoording voor.
- Is het gelet op de medische en/of psychische toestand van [mevrouw B.] mogelijk en verantwoord dat zij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, door appellant thuis zal worden verzorgd.
- Zo ja, zijn er voorwaarden (zoals individuele thuiszorg of andersoortige hulp van derden) waaraan dient te zijn voldaan, om de verzorging van [mevrouw B.] thuis door appellant mogelijk en verantwoord te maken?
- Indien verzorging thuis door appellant niet mogelijk, respectievelijk niet verantwoord is, waarom is dat dan niet mogelijk, respectievelijk niet verantwoord?
- Is verpleeghuis [" naam verpleeghuis "] in het geval dat verzorging van [mevrouw B.] thuis door appellant niet mogelijk, respectievelijk niet verantwoord is, geschikt voor verblijf en verzorging van [mevrouw B.]?
- Heeft u nog suggesties, dan wel andere op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
4.9. Op grond van het vorenstaande dient als volgt te worden beslist.
5. De beslissing
Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de in rechtsoverweging 4.8. van deze tussenbeschikking geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen,
dr. P.L.J. Dautzenberg, klinisch geriater,
Willem-Alexander Ziekenhuis,
afdeling geriatrie,
Deutersestraat 2,
5223 GV 's-Hertogenbosch,
tel. 073-6998629;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze tussenbeschikking aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat appellant binnen één week na de datum van deze tussenbeschikking (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zal stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zal verstrekken;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van E. 2.800,-, tenzij appellant binnen veertien dagen na deze uitspraak tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft gemaakt; in dat geval zal het hof op het bezwaar beslissen en de hoogte van het voorschot bepalen;
bepaalt dat appellant het genoemde voorschot van E. 2.800,- onder vermelding van het rekestnummer zal overmaken naar rekeningnummer 19.23.06.081 ten name van Gerechtshof 's-Hertogenbosch 433 te 's-Hertogenbosch;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek zal aanvangen nadat de griffier heeft bericht dat het voorschot is ontvangen;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven zullen gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek appellant en de belanghebbenden in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
twee maanden, nadat door de griffier is bericht dat het voorschot is ontvangen en dat met het onderzoek kan worden aangevangen;
verzoekt de deskundige tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaat van appellant, alsmede aan de overige belanghebbenden toe te zenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenbeschikking is gegeven door mrs. Smeenk-Van der Weijden,
Van Teeffelen en Spliet en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 9 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.