7.3.3. Het slagen van de grieven leidt evenwel niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.
Het hof gaat op basis van de conclusies en bevinding van het rapport van de arbeidsinspectie ervan uit dat de oorzaak van de explosie is gelegen in de gaslekkage en geleiding van het gas naar de zolderruimte via de PVC leidingen en het aanzetten van een lasapparaat op die zolder.
Op CA-LA als werkgeefster rust ingevolge artikel 658 lid 1 Burgerlijk Wetboek de plicht om te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken dat er voldoende instructies en maatregelen door de andere werkgevers aan hun personeel waren gegeven ter voorkoming van een ongeval als het onderhavige. CA-LA dient zulks voldoende te motiveren.
Waar sprake is van levering en aansluiting van gas op een gasstraat die nog niet in bedrijf was gesteld en, zoals gebleken is, ook nog niet afgeperst was, zodat lekkages mogelijk waren, rustte op de werkgevers die betrokken waren bij de levering en plaatsing van die gasstraat de verplichting aan hun werknemers instructies te geven ter voorkoming van het onverhoeds openen van een nadien aangesloten gaskraan waardoor er druk op de - nog niet afgeperste - gasstraat zou komen te staan.
Het hof neemt voorts op grond van de diverse meldingen hiervan in het rapport van de inspectie als vaststaand aan dat na de werkzaamheden door [installateur], die de gasleidingen heeft aangesloten, werknemers van AEM op zaterdag 15 mei 1994 bij Boka hebben geklaagd over gaslucht. De werknemers van Boka meenden echter dat de klacht veroorzaakt werd door de verflucht die er hing en hebben hierop geen actie ondernomen. De werknemers van AEM veronderstelden daarentegen dat er werk van werd gemaakt.
Het hof is van oordeel dat van AEM, nu zij zelf de gasstraat heeft geleverd, als werkgeefster verwacht mocht worden haar werknemers voldoende te hebben gewaarschuwd en geïnstrueerd om, indien zij ter plaatse van hun werkzaamheden gaslucht waarnemen, zelf te controleren of er wellicht een gaskraan openstaat bij een door AEM geleverde gasinstallatie.
CA-LA heeft omtrent dergelijke maatregelen of instructies in het geheel niets gesteld. Haar beroep in dit verband, ook nog bij memorie na verwijzing, op het rapport van de arbeidsinspectie, acht het hof volstrekt onvoldoende, nu de inspectiedienst geen onderzoeken heeft gedaan naar de instructies die de betrokken werknemers van hun werkgevers hebben ontvangen en de inhoud van die eventuele instructies evenmin uit dat rapport blijkt. Ten aanzien van de vraag van de inspecteur over het - ter voorkoming van voortijdig opendraaien - eventueel plaatsen van een bordje bij de gaskraan of het afhalen van de handel ervan, wordt in het rapport slechts de verklaring van de heren [Van O.] en [O.], gastechnisch adviseurs in dienst van GASTEC N.V. geciteerd, dat dit voor degene die de aansluiting plaatst niet gebruikelijk is (bijlage 33 rapport). Het hof acht dit onvoldoende, nu die vraag niet is gesteld aan de leverancier van de gasstraat, AEM, en AEM, dan wel het bedrijf dat de gasstraat voor AEM plaatste, instructies omtrent het nog niet onder (gas)druk mogen zetten van de nog niet afgeperste en niet definitief gecontroleerde installatie had behoren te geven of aan te brengen. Daaromtrent blijkt niets uit het rapport, voorzover dat in het geding is gebracht. Het hof merkt hierbij op, dat veel door de inspecteur opgenomen verklaringen in het rapport ontbreken, omdat de gehoorde getuigen geen toestemming hebben gegeven deze aan CA-LA toe te zenden.