ECLI:NL:GHSHE:2004:AS4033

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/02886
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Blokland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op beloningen van een inwoner van België voor werkzaamheden in Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2004 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een inwoner van België, hierna te noemen belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of de inspecteur terecht loonbelasting heeft ingehouden op de beloningen die belanghebbende heeft ontvangen voor werkzaamheden verricht in Nederland. Belanghebbende heeft in 2000 als opnameleider gewerkt voor A, waarvoor hij twee overeenkomsten had gesloten. De inspecteur verklaarde belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar tegen de ingehouden loonbelasting, omdat hij de wettelijke bezwaartermijn had overschreden. Belanghebbende ging hiertegen in beroep.

Het hof oordeelde dat de inspecteur de belastingheffing op basis van artikel 15 van het Verdrag Nederland - België correct had toegepast. Dit artikel bepaalt dat beloningen voor een dienstbetrekking slechts in de staat belastbaar zijn waar de dienstbetrekking wordt uitgeoefend, tenzij de werkzaamheden in de andere staat worden verricht. Aangezien belanghebbende zijn werkzaamheden in Nederland heeft verricht, was Nederland bevoegd om belasting te heffen. Het hof concludeerde dat belanghebbende terecht als inhoudingsplichtige was aangemerkt en dat de ingehouden loonbelasting van fl. 13.121,98 correct was.

Het hof verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak van de inspecteur, en verklaarde belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar. Tevens werd het griffierecht van € 29,= aan belanghebbende vergoed. De uitspraak benadrukt de toepassing van internationale belastingverdragen en de verplichtingen van inhoudingsplichtigen in grensoverschrijdende situaties.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 02/02886
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, twaalfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te (thans) Y (België), (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak op het bezwaarschrift van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen het van hem als loonbelasting ingehouden bedrag over het tijdvak 1 januari 2000 - 31 december 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2000 - 31 december 2000 een bedrag als loonbelasting ingehouden en afgedragen ad fl. 13.121,98 over een brutoloon ad fl. 69.983,90.
Belanghebbende heeft tegen dat als belasting van hem ingehouden bedrag een bezwaarschrift ingediend bij de inspecteur. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur belanghebbende op grond van overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 29,=.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend, welke op 18 augustus 2004 bij het hof zijn binnengekomen. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 augustus 2004 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. Het hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende, geboren in 1972, ongehuwd, werd voor de toepassing van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelingen verband houden met de belastingheffing, gesloten te Brussel op 19 oktober 1970, als inwoner van België aangemerkt.
2.2. Gedurende het jaar 2000 verrichtte belanghebbende werkzaamheden voor A als opnameleider bij de productie B. Hiertoe heeft A met belanghebbende twee opeenvolgende overeenkomsten gesloten.
2.3. Op 3 april 2000 is de eerste overeenkomst tussen A en belanghebbende, ook wel optredende als bedrijfsleider/zaakvoerder van firma G, gesloten voor de periode van 1 april 2000 tot en met 31 mei 2000.
2.4. Op 30 mei 2000 is de tweede (vervolg)overeenkomst gesloten voor de periode van 1 juni 2000 tot en met 31 december 2000.
2.5. De aard van de werkzaamheden van belanghebbende alsmede de tijd die daarmee wekelijks is gemoeid, zijn omschreven in artikel 1 van beide voormelde overeenkomsten:
"1.1 X zal ten behoeve van A in ieder geval de navolgende diensten verrichten
gedurende
Ca. 5 dagen per week:
Opnameleiding ten behoeve van de productie B"
2.6. In artikel 3.3. van voormelde overeenkomsten worden de Algemene bepalingen die behoren bij het omroepuitnodigingsformulier van toepassing verklaard. Onder andere de volgende bepalingen zijn daarin opgenomen.
"III. Keuring van teksten, schetsen en ontwerpen
Teksten, schetsen en ontwerpen zijn aan voorafgaande goedkeuring onzerzijds onderworpen, waarbij wij ons het recht voorbehouden wijzigingen aan te brengen, zowel wat betreft de inhoud al vorm, indien wij ingrijpende wijzigingen wensen aan te brengen, zal vooraf overleg met u gepleegd worden, tenzij zulks niet mogelijk blijkt in geval van b.v. tijdsdwang i.v.m. uitzending.
[...]
V. Repetitie(s)/opname/uitzending
Tenzij anders door ons bepaald, dient u 15 minuten voor het begin van de repetitie(s), opname en/of uitzending op de aangegeven plaats aanwezig te zijn. Zowel bij repetitie(s), opname en/of uitzending moeten de aanwijzingen van de omroepfuntionarissen nauwkeurig worden opgevolgd."
2.7. Artikel 4.1 van beide voormelde overeenkomsten luidt als volgt:
"4.1 ... Indien X A geen geldige OVAV-verklaring heeft overhandigd, zal A gehouden zijn over de aan X te betalen bruto vergoeding sociale premies en heffingen in te houden."
2.8 Belanghebbende beschikte blijkens de brief van 15 juni 2001 van mevrouw M., productiemanager bij A, niet over een OVAV-verklaring(een OVAV-verklaring is de afkorting voor een "ondernemersverklaring audiovisuele branche", afgegeven door GAK Nederland BV). In beide voormelde overeenkomsten is vastgelegd dat het gevolg daarvan is dat A inhoudingsplichtig is wat betreft de overeengekomen vergoeding.
2.9. Naast het overeengekomen honorarium ontving belanghebbende voor gemaakte reiskosten een reiskostenvergoeding van fl. 0,60 per kilometer. Het maken van deze reiskosten diende te zijn goedgekeurd door de desbetreffende eindredacteur c.q. manager (artikel 4.2 van beide overeenkomsten).
2.10. Ter zake van de auteurs- of naburige rechten bevatten beide overeenkomsten de volgende bepaling:
"5.1 Alle auteurs- of naburige rechten waarop X uit hoofde van de werkzaamheden door X terzake van de programma's aanspraak zal kunnen maken, worden hierbij geacht geheel onvoorwaardelijk te zijn overgedragen aan A.
A heeft derhalve het exclusieve, overdraagbare en onbeperkte recht om van de prestatie van X gebruik te maken door middel van de uitoefening van de rechten op de programma's als opgesomd in bijlage 1 bij deze overeenkomst. [...]"
2.11. Zonder uitdrukkelijke toestemming van A was het belanghebbende niet toegestaan vergelijkbare werkzaamheden te verrichten ten behoeve van uitzendingen door andere omroepinstellingen dan A (artikel 8.1 van beide overeenkomsten).
2.12. In artikel 10.2 van beide voormelde overeenkomsten is het volgende vermeld:
"Het is X, behoudens met toestemming van A, niet toegestaan, voor zichzelf of voor anderen enig op geld waardeerbaar voordeel van derden te bedingen of te aanvaarden dat direct of indirect verband houdt met de in het kader van onderhavige overeenkomst uitgevoerde werkzaamheden."
2.13. Belanghebbende heeft gedurende de looptijd van beide voormelde overeenkomsten geen werkzaamheden voor andere opdrachtgevers dan A verricht.
2.14. Uit hoofde van beide voormelde overeenkomsten genoot belanghebbende over het jaar 2000 een bruto inkomen ad fl. 69.983,90 (€ 31.757,30). Blijkens de door A met dagtekening 2 mei 2001 aan belanghebbende verstrekte jaaropgave over het jaar 2000 is aan belanghebbende fl. 69.983,90 aan loon uitbetaald, waarop fl. 13.121,98 aan loonbelasting is ingehouden.
2.15. De vergoeding voor de diensten die belanghebbende leverde, vond maandelijks plaats aan de hand van facturen op naam van de personenvennootschap, G, van belanghebbende.
2.16. De Belgische fiscus heeft de winst die de vennootschap G over het jaar 2000 heeft behaald, in de Belgische vennootschapsbelasting betrokken. De inkomsten die belanghebbende bij wijze van loon dan wel zaakvoerdersbezoldiging maandelijks van zijn vennootschap ontving, werden in het jaar 2000 door de Belgische fiscus aan personenbelasting onderworpen.
2.17. In haar brief van 15 juni 2001 aan belanghebbende vermeldt Mevrouw M., productiemanager bij A, voor zover hier van belang:
"... In 2000 was het alleen mogelijk je uit te betalen - zonder inhoudingen - indien je in het bezit was van een geldige OVAV-verklaring.
Dat heeft te maken met het belastingverdrag dat gesloten is tussen Nederland en België waarbij gesteld wordt dat betalingen die gedaan worden over werkzaamheden door de fiscus van het land waarin de werkzaamheden verricht worden belast zullen worden [...].
Omdat je niet in het bezit was van een OVAV heeft A uiteindelijk loonbelasting moeten inhouden over je loon. [...]
Omdat jij volgens jouw mondelinge verklaring in België reeds op voorhand belasting had betaald over je inkomsten in het jaar 2000 en nu dreigde nogmaals ingehouden te worden door A hebben we het volgende voorgesteld.
A betaalt conform de wetgeving het bedrag ad. f. 13.121,98 aan de Nederlandse fiscus. Dit bedrag zal van jou middels bijgaande door jou te ondertekenen verklaring teruggevorderd worden op het moment dat jij je definitieve aanslag krijgt van de Belgische fiscus. Bij jouw opgave aan de Belgische Fiscus maak je melding van het feit dat je inkomsten hebt genoten uit Nederland. Daarbij geef je aan dat je belasting betaald hebt in Nederland {...}. Die in Nederland betaalde belasting wordt door de Belgische fiscus verrekend met de totale belasting die je moet betalen over je inkomsten in het jaar 2000."
2.18. Voor de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 is door de Belastingdienst een Verklaring Arbeidsrelatie aan belanghebbende afgegeven waarin is vermeld dat de voordelen die belanghebbende geniet of zal gaan genieten uit hoofde van zijn werkzaamheden die worden omschreven als: medewerking aan audiovisuele producties, als winst uit onderneming worden aangemerkt.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Heeft A in verband met voormelde fl. 69.983,90 terecht fl. 13.121,98 aan loonbelasting ingehouden en afgedragen? Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Ter zitting heeft de inspecteur in afwijking van het daaromtrent in zijn verweerschrift gestelde, nader verklaard van oordeel te zijn dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar, conform het standpunt van belanghebbende.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Het wezenlijke probleem bestaat daaruit dat ik in België, over het jaar 2000, wordt geconfronteerd met de heffing van personenbelasting over mijn inkomsten als zaakvoerder van G, alsmede met de heffing van vennootschapsbelasting over de winst die mijn vennootschap heeft behaald. De inkomsten die ik in het jaar 2000 van A heb verkregen, zijn hierin begrepen. Aangezien A over laatstgenoemde inkomsten loonbelasting heeft ingehouden, wordt tweemaal belasting geheven over hetzelfde bedrag.
Over het jaar 2000 beschik ik niet over de in voormelde overeenkomsten bedoelde OVAV-verklaring.
Ik kan mij vinden in hetgeen in artikel 4.1 van de overeenkomsten met A hierover is vastgelegd, alsmede in de toepassing daarvan.
inspecteur
De inspecteur heeft ter zitting aan zijn standpunten geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.4. Belanghebbende concludeert, naar het hof begrijpt, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, ontvankelijkverklaring in bezwaar en restitutie van de ingehouden en afgedragen loonbelasting.
De inspecteur heeft, naar het hof begrijpt, ter zitting geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep als bedoeld in 3.2, met dienovereenkomstig vernietiging van de bestreden uitspraak en handhaving van voormeld als belasting van belanghebbende ingehouden bedrag.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur heeft in afwijking van het daaromtrent vermelde in zijn verweerschrift nader verklaard van oordeel te zijn dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar.
Het hof volgt het standpunt van partijen dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar. Het is het hof niet gebleken dat partijen daarbij zijn uitgegaan van een juridisch onjuist uitgangspunt.
4.2. Belanghebbende heeft, samengevat, primair gesteld dat de werkzaamheden ten behoeve van A werden verricht in het kader van een contractuele relatie tussen A en de personenvennootschap van belanghebbende. Daarbij verliest belanghebbende evenwel uit het oog dat in artikel 1.1, van beide overeenkomsten is opgenomen dat het X zelf is die ten behoeve van A in ieder geval de daargenoemde diensten zal verrichten. Daaruit leidt het hof af dat bij het verrichten van de onderhavige werkzaamheden ten behoeve van A belanghebbende zelf de contractspartner was van A en niet de personenvennootschap van belanghebbende.
In ieder geval heeft belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, tegenover de betwisting daarvan door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
4.3. Belanghebbende heeft, samengevat subsidiair aangevoerd dat bij de door hem ten behoeve van A verrichte werkzaamheden geen sprake was van een voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking kenmerkende gezagsverhouding.
4.4. Van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is sprake, indien (mondeling dan wel schriftelijk) een arbeidsovereenkomst is gesloten. Hieronder dient te worden verstaan een overeenkomst, waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten (artikel 7:610, eerste lid, BW).
4.5. Uit deze omschrijving volgt dat van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake is, indien de volgende elementen aanwezig zijn:
- de werkgever heeft een verplichting tot het betalen van loon;
- de werknemer is verplicht tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd, en
- er moet sprake zijn van een een privaatrechtelijke dienstbetrekking kenmerkende gezagsverhouding;
4.6. Belanghebbende ontving voor zijn werkzaamheden een beloning ad fl. 69.983.90.
4.7. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende gedurende een zekere tijd arbeid heeft verricht. De arbeid bestond uit "de opnameleiding ten behoeve van de productie van B". Dat de arbeid "gedurende een zekere tijd" is verricht blijkt artikel 1.1 van beide overeenkomsten zoals hiervoor weergegeven onder 2.7. Belanghebbende was gehouden in totaal 9 maanden gedurende vijf dagen per week, werkzaamheden te verrichten, en heeft dat (2.3 en 2.4) in het jaar 2000 ook gedaan.
4.8. Niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende zich gedurende de looptijd van beide overeenkomsten kon laten vervangen dan wel feitelijk heeft laten vervangen. Hieruit leidt het hof af dat belanghebbende de arbeid persoonlijk diende te verrichten. Ook in verband met het specifieke karakter van de werkzaamheden is dat aannemelijk.
4.9. Met betrekking tot het element 'gezagsverhouding' stelt het hof voorop dat voor de aanwezigheid daarvan reeds voldoende is dat de werkgever bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen te geven omtrent het te verrichten werk. Niet noodzakelijk is dat de werkgever in feite van deze bevoegdheid gebruik maakt (vergelijk onder meer HR 7 februari 2001, nr. 35 760, BNB 2001/293).
4.10. Uit de op de beide overeenkomsten van toepassing zijnde Algemene bepalingen zoals opgenomen in 2.6. leidt het hof af dat A aan belanghebbende aanwijzingen kon geven en belanghebbende gehouden was deze aanwijzingen, indien gegeven, op te volgen.
Voorts is in beide overeenkomsten aangegeven dat belanghebbende voor het maken van reiskosten uitsluitend een vergoeding kon verkrijgen voor zover daarvoor goedkeuring was verkregen door de desbetreffende eindredacteur c.q. manager. Tevens was in beide overeenkomsten vastgelegd dat alle auteurs- of naburige rechten waarop belanghebbende uit hoofde van de werkzaamheden terzake van de programma's aanspraak zou kunnen maken, geheel en onvoorwaardelijk werden overgedragen aan A.
Het was belanghebbende niet toegestaan gedurende de looptijd van de beide overeenkomsten vergelijkbare werkzaamheden te verrichten ten behoeve van uitzendingen door andere omroepinstellingen dan A, tenzij dat geschiedde met uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van A. Het was belanghebbende evenmin toegestaan, behoudens met toestemming van A, voor zichzelf of voor anderen enig op geld waardeerbaar voordeel van derden te bedingen of te aanvaarden dat direct of indirect verband hield met de in het kader van de onderhavige overeenkomst uitgevoerde werkzaamheden. De eindverantwoordelijkheid voor de werkzaamheden van belanghebbende lag bij A. Uit het voorgaande, in samenhang met de aard van de aard van de werkzaamheden, de opnameleiding ten behoeve van de productie van B, en mede gelet op de duur van de werkzaamheden, zijnde vijf dagen per week zoals opgenomen in artikel 1.1 van beide overeenkomsten, leidt het hof af dat belanghebbende was onderworpen aan een een privaatrechtelijke dienstbetrekking kenmerkende gezagsverhouding.
4.11. Uit het overwogene onder 2.7, 2.8 en 2.17 leidt het hof af dat A als contractspartij van oordeel was dat in geval van het ontbreken van een OVAV-verklaring, welke verklaring in het geval van belanghebbende ontbreekt, er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen A en belanghebbende. Dit wordt nog bevestigd door de jaar(loon)opgaaf 2000 die op naam van belanghebbende aan de Belastingdienst is verstrekt.
4.12. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting aangegeven zich op zichzelf te kunnen vinden in artikel 4.1 van beide overeenkomsten, alsmede in de toepassing daarvan.
4.13. Gelet op hetgeen is aangevoerd onder 4.6 t/m 4.12, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat belanghebbende de door hem verrichte werkzaamheden in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot A in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft verricht. Hieraan staat niet in de weg dat belanghebbende zich gedurende de loop van de overeenkomst als ondernemer presenteerde, althans de inkomsten toerekende aan zijn personenvennootschap naar Belgisch recht.
4.14. Gelet op hetgeen A heeft vermeld in haar brief van 15 juni 2001 zoals hiervoor weergegeven onder 2.16, alsmede gelet op hetgeen de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft verklaard, dat hij zich kan vinden in hetgeen in artikel 4.1 van de overeenkomsten met A is vastgelegd, en in aanmerking genomen het feit dat belanghebbende er niet voor heeft zorggedragen te kunnen beschikken over een OVAV-verklaring over het jaar 2000, is het hof van oordeel dat zowel belanghebbende als A er blijk van hebben gegeven dat hun arbeidsrelatie voor het jaar 2000 als dienstbetrekking diende te worden aangemerkt.
4.15. Beloningen genoten door een inwoner van België ter zake van een in Nederland verrichte dienstbetrekking hebben voor wat betreft de belastingheffing te maken met artikel 15 van de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelingen verband houdende met de belastingheffing, gesloten te Brussel op 19 oktober 1970 (hierna: Verdrag Nederland - België). Artikel 15 van het Verdrag Nederland - België luidt, voor zover van belang:
"1. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een van de Staten ter zake van een dienstbetrekking zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast."
4.16. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.15 is overwogen, is het hof van oordeel dat een juiste toepassing van artikel 15 van het Verdrag Nederland - België ertoe leidt, dat Nederland de Staat is, waaraan de heffing is toegewezen over de inkomsten die belanghebbende in 2000 heeft genoten uit hoofde van zijn dienstbetrekking tot A. Daaruit volgt dat A, als inhoudingsplichtige hier te lande ten aanzien van de onderhavige inkomsten, het Verdrag Nederland - België juist heeft toegepast door genoemde inkomsten van belanghebbende aan loonheffing te onderwerpen.
4.17. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat moet worden beslist overeenkomstig de in 3.4 vermelde conclusie van de Inspecteur.
5. Het griffierecht
Gelet op artikel 8:74, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed.
6. De proceskosten
Hoewel het beroep gegrond is, acht het hof geen termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Belanghebbende heeft het hof namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en het hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met name niet nu zijn gemachtigde niet als beroepsgemachtigde is opgetreden.
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar,
- handhaaft het bedrag ad fl. 13.121,98 dat als loonbelasting van belanghebbende is ingehouden,
- gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,=,
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht moet vergoeden.
Aldus gedaan door T. Blokland, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 12 november 2004
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 12 november 2004
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.