typ. AvL/MB
rolnr KG C0400542/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
negende kamer, van 28 september 2004
gewezen in de zaak van:
[Appellante],
wonende te [plaatsnaam],
appellante bij exploot van dagvaarding van
2 april 2004,
hierna te noemen: [de vrouw],
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
[Geïntimeerde],
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
hierna te noemen: [de man],
procureur: mr. P.J.A. van de Laar,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht gewezen vonnis in kort geding d.d. 8 maart 2004 tussen [de man] als eiser en [de vrouw] als gedaagde.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg (zaaknr.
89980/KG ZA 04-59)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het verloop van het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [de vrouw] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot niet-ontvankelijk verklaring van [de man] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [de man] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [de man] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de stukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. [de vrouw] en [de man] zijn gehuwd geweest. Zij hadden huwelijkse voorwaarden gemaakt, inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap.
Hun huwelijk is op 19 juni 2003 geëindigd door de inschrijving in het huwelijksregister van de echtscheidingsbeschikking d.d. 4 juni 2003.
4.2.2. Partijen hebben, met het oog op hun echtscheiding, een echtscheidingsconvenant gesloten, waarin onder meer een verdeling is opgenomen van een aantal gemeenschappelijke schulden van partijen. Tot die schulden horen een doorlopend krediet bij de Finatabank, nr. 71.22.08.895
en een persoonlijke lening bij dezelfde bank met nr. 71.22.17.274.
Het saldo van het doorlopend krediet bedroeg op 27 maart 2003 € 11.798,11; op dezelfde datum bedroeg de schuld wegens de persoonlijke lening € 13.298,10.
Het maandelijkse bedrag dat aan de Finatabank in verband met de hier bedoelde schulden moet worden betaald bedraagt € 340,78.
4.2.3. Met betrekking tot de schulden bij de Finatabank zijn partijen in het convenant het volgende overeengekomen:
"met betrekking tot het doorlopend krediet en de
persoonlijke lening bij de Finata Bank, genoemd
onder nrs. 1 en 2 van de schulden in de considerans,
zullen partijen ieder een nieuwe lening opnemen om
daarmee de sub 1 en 2 genoemde schulden ieder voor de
helft af te lossen"
4.2.4. [de man] is er niet in geslaagd om een nieuwe lening af te sluiten teneinde zijn deel van de schulden aan de Finatabank af te lossen. Ditzelfde geldt voor [de vrouw].
4.2.5. [de man] is na de echtscheiding de helft van het maandelijks aan de Finatabank te betalen bedrag, dus € 170,39 gaan betalen. Hij stelt zich op het standpunt dat [de vrouw] gehouden is de andere helft te betalen. Omdat door [de vrouw] niets aan de Finatabank werd betaald, heeft [de man] haar in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht. Hij vorderde de veroordeling van [de vrouw] om aan de Finatabank de opgelopen achterstand over de periode juli 2003 - januari 2004 te betalen, groot € 1.192,73 alsmede een maandelijks bedrag van € 170,39, zulks op verbeurte van een dwangsom.
4.2.6. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [de man] toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom is gematigd en aan een maximum is gebonden.
4.2.7. Het hoger beroep richt zich tegen deze beslissing en tegen de overwegingen die de voorzieningenrechter aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd.
4.3. De eerste grief van [de vrouw] richt zich tegen de verwerping door de voorzieningenrechter van haar verweer dat [de man] geen spoedeisend belang bij zijn vordering heeft. Volgens [de vrouw] heeft [de man] onvoldoende aangetoond dat de Finatabank over zal gaan tot beslaglegging als niet het volledige maandelijkse termijnbedrag door de man zal worden betaald.
4.4. Het hof verwerpt deze grief. [de man] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij door de Finatabank voor het geheel van de schuld aan de Finatabank wordt aangesproken omdat [de vrouw] haar deel van de schuld niet voldoet en dat de Finatabank heeft gedreigd jegens hem executiemaatregelen te nemen.
Naar het oordeel van het hof moet het aannemelijk worden geacht dat de Finatabank betalingsachterstanden niet accepteert en dat [de man] het risico loopt dat de Finatabank jegens hem executiemaatregelen zal nemen omdat niet volledig wordt voldaan aan de maandelijkse betalingsverplichtingen, waarvoor [de man] jegens de Finatabank voor het geheel aansprakelijk is.
Hiermee is het spoedeisend belang van de ingestelde vordering gegeven.
4.5. De grieven II en III richten zich tegen de verwerping door de voorzieningenrechter van het standpunt van [de vrouw] dat de vordering van [de man] niet toewijsbaar is omdat door hem nog niet de helft van de schulden aan de Finatabank is voldaan, zodat hem, gelet op het bepaalde in artikel 6:10 lid 2 BW nog geen vorderingsrecht jegens [de vrouw] toekomt.
4.6. Omtrent deze grieven overweegt het hof het volgende.
[de man] heeft de onderhavige vordering in kort geding gebaseerd op hetgeen tussen partijen in het convenant omtrent de schulden aan de Finatabank is overeengekomen. Die overeenkomst komt erop neer dat beide partijen, ieder voor de helft, de schulden aan de Finatabank zullen aflossen en daartoe ieder een nieuwe geldlening zullen aangaan.
Partijen hebben in het convenant geen regeling getroffen voor de situatie, die zich in dit geval voordoet, dat zij geen nieuw leningen blijken te kunnen afsluiten.
4.7. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 BW brengt mee dat [de vrouw] gehouden kan worden haar deel van de Finataschulden te voldoen, door voor de helft bij te dragen aan de aflossingstermijnen. [de man] kan daarvan nakoming verlangen ook vóórdat de helft van de totale schuld door hem is voldaan.
De strekking van de overeenkomst tussen partijen is immers duidelijk: partijen zouden na de echtscheiding ieder voor de helft de verplichtingen jegens de Finatabank voor hun rekening nemen.
4.8. De wettelijke regeling inzake de hoofdelijkheid van schulden doet aan het voorgaande niet af, nu het partijen immers vrij staat een afwijkende regeling te treffen.
4.9. Het voorgaande betekent dat de grieven II en III geen doel treffen en dat de voorzieningenrechter terecht [de vrouw] heeft veroordeeld om haar deel van de verplichtingen jegens de Finatabank te voldoen.
4.10. Anders dat de voorzieningenrechter is het hof echter van oordeel dat aan deze veroordeling geen dwangsom dient te worden verbonden, waartoe het volgende wordt overwogen.
[de vrouw] heeft in eerste aanleg stukken overgelegd van het Team Integrale Schuldhulpverlening te [plaatsnaam]. In die stukken is onder meer een overzicht opgenomen van de inkomsten en de lasten van [de vrouw]. Uit dit overzicht blijkt dat er bij [de vrouw] geen enkele financiële ruimte is om schulden af te betalen.
De hier bedoelde gegevens zijn door [de man] niet weersproken, zodat het hof uitgaat van de juistheid daarvan.
[de man] heeft niet aangegeven hoe [de vrouw] zou kunnen voldoen aan de veroordeling zoals door hem is gevorderd. De hiervoor bedoelde financiële gegevens van de vrouw laten geen andere conclusie toe dat zij daartoe niet in staat is.
Gelet hierop en mede in het licht van het bepaalde in artikel 611d Rv., zal het hof aan de veroordeling van [de vrouw] geen dwangsom verbinden en het vonnis van de voorzieningenrechter in zoverre vernietigen.
4.11. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn ziet het hof aanleiding ook de proceskosten in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter waarvan beroep, doch uitsluitend voorzover daarin is bepaald dat zij een dwangsom zal verbeuren indien zij in gebreke blijft aan de veroordeling in het vonnis te voldoen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [de man] af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Drijkoningen en Den Hartog Jager en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 september 2004.