ECLI:NL:GHSHE:2004:AS5973

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0201031-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kranenburg
  • Meulenbroek
  • Feddes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de aansprakelijkheid voor gebreken in een betonvloer aangebracht door een aannemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante] Bedrijfsvloeren BV tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ballast Nedam Grond en Wegen Specialiteiten BV. De zaak betreft de aansprakelijkheid voor gebreken in een betonvloer die [appellante] in opdracht van Ballast Nedam heeft aangebracht bij [persoonsnaam] Rioolreiniging BV te [plaatsnaam]. De betonvloer, die ongeveer 2.000 m² groot is, vertoont krimpscheuren en is niet vloeistofdicht. Dit leidde tot een geschil over de vraag of [appellante] haar contractuele verplichtingen is nagekomen.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] in mei/juni 1999 de opdracht heeft gekregen om de vloer aan te brengen en dat deze opdracht is bevestigd in een brief van 20 mei 1999. In deze brief zijn ook algemene voorwaarden opgenomen, waarin wordt gesteld dat voor vloeren die in de openlucht worden aangebracht, geen aansprakelijkheid wordt aanvaard voor eventuele gebreken. Ballast Nedam heeft de betaling van de eindfactuur van [appellante] opgeschort, wat heeft geleid tot de rechtszaak.

In eerste aanleg heeft de rechtbank de vordering van [appellante] tot betaling van de eindfactuur afgewezen, terwijl de vordering van Ballast Nedam tot nakoming met dwangsom is toegewezen. [appellante] heeft in hoger beroep haar vordering uitgebreid en stelt dat zij geen contractuele verplichting heeft geschonden. Het hof heeft in deze procedure de noodzaak vastgesteld om de volledige tekst van de beoordelingsrichtlijn BRL 2370 te verkrijgen, aangezien deze essentieel is voor de beoordeling van de zaak. De uitspraak van het hof is gedaan op 13 april 2004.

Uitspraak

typ. KD/MB
rolnr. C0201031/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 13 april 2004,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANTE] BEDRIJFSVLOEREN BV,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam],
appellante,
procureur: mr. J.B. Kin,
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BALLAST NEDAM GROND EN WEGEN SPECIALITEITEN BV,
gevestigd en kantoorhoudende te Leerdam,
geïntimeerde,
procureur: mr. M.B.P. Geeraedts,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 juni 2002 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen appellante, [appellante], als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerde, Ballast Nedam, als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie onder zaaknummer 58167/HA ZA 00-2207 gewezen vonnis van 22 maart 2002.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep, dat zich bij de processtukken bevindt.
2. Het geding in hoger beroep
Van dit vonnis is [appellante] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven tevens uitbreiding van eis heeft [appellante] onder overlegging van elf producties vijf grieven aangevoerd, haar eis vermeerderd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven nader staat omschreven (hetgeen [appellante] onder het kopje 'grief VI' heeft opgenomen, is geen grief maar een bewijsaanbod).
Tegen de vermeerdering van eis heeft Ballast Nedam bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij beslissing van de rolraadsheer van dit hof van 8 april 2003 is afgewezen.
Bij memorie van antwoord heeft Ballast Nedam onder overlegging van drie producties de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
Vervolgens heeft [appellante] onder overlegging van twee producties een akte genomen, waarop Ballast Nedam een antwoordakte heeft genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 In de appeldagvaarding is Ballast Nedam aangeduid als "Ballast Nedam Infra Specialiteiten BV". Het hof gaat ervan uit dat hier sprake is van een verschrijving, nu geïntimeerde verder steeds wordt aangeduid als "Ballast Nedam Grond en Wegen Specialiteiten BV".
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) [appellante] heeft in opdracht van Ballast Nedam in mei/juni 1999 een bedrijfsvloer aangebracht bij [persoonsnaam] Rioolreiniging BV te [plaatsnaam], waaronder een betonverharding van ongeveer 2.000 m² op het buitenterrein.
b) Deze opdracht heeft [appellante] bij brief van 20 mei 1999 aan Ballast Nedam bevestigd (prod. 1 cve). Hierin wordt het werk aangeduid als 'BRL-vloer'.
c) De opdrachtbevestiging bevat onder meer de volgende bepalingen:
"Algemene voorwaarden:
- Wij attenderen u erop dat het gebouw geheel water- en winddicht moet zijn. Voor vloeren die in de openlucht aangebracht worden of die onderhevig zijn aan weersinvloeden, aanvaarden wij geen enkele aansprakelijkheid. Ook niet als eventuele gebreken zich pas in een later stadium openbaren. (...)
Verder zijn bovengenoemde werkzaamheden conform onze leveringsvoorwaarden, die op de achterkant afgedrukt zijn."
d) In de betonvloer op het buitenterrein zitten krimpscheuren die door en door zijn. Deze vloer is niet vloeistofdicht.
e) Adviesbureau Bodembeschermende Voorzieningen Haukes BV heeft op 10 april 2000 in opdracht van Ballast Nedam een rapport uitgebracht over de scheurvorming in de vloer op het buitenterrein (prod. 4 cve). Op 20 november 2000 heeft Kiwa NV daarover in opdracht van Ballast Nedam een rapport uitgebracht (prod. 2 cva/cve). Uit deze rapporten blijkt dat de onderzochte vloer niet vloeistofdicht is en dat er voor de scheurvorming geen directe oorzaak aangewezen kan worden.
f) [appellante] heeft op 26 april 2000 aan Ballast Nedam een eindfactuur ten bedrage van ƒ 88.301,25 gezonden. Ballast Nedam heeft betaling van deze factuur opgeschort.
4.3 In eerste aanleg vorderde [appellante] in conventie betaling van deze factuur, op grond van haar algemene voorwaarden vermeerderd met 12% rente vanaf 27 mei 2000 en met ƒ 2.500,= aan buitengerechtelijke incassokosten. In reconventie vorderde Ballast Nedam, kort gezegd, oplevering van een vloeistofdichte betonvloer op verbeurte van een dwangsom, en schadevergoeding.
4.4 Bij het beroepen vonnis heeft de rechtbank de vordering in conventie tot betaling van de eindfactuur afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vordering tot nakoming met dwangsom toegewezen en de vordering tot schadevergoeding afgewezen. De grieven betreffen de afwijzing in conventie en de toewijzing in reconventie.
4.5 Ter uitvoering van dit vonnis heeft [appellante] herstelwerkzaamheden aan de betonvloer uitgevoerd. In hoger beroep heeft zij haar vordering in conventie als volgt uitgebreid:
- betaling door Ballast Nedam van de kosten van deze werkzaamheden, in het geval dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt;
- een verklaring voor recht dat [appellante] aan haar verplichtingen heeft voldaan, in het geval dat het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigt.
4.6 In eerste aanleg zijn beide partijen ervan uitgegaan dat de opdracht aan [appellante] inhield dat zij op het buitenterrein een vloeistofdichte betonvloer diende aan te brengen. Dit is ook het uitgangspunt geweest voor beide hiervoor vermelde rapporten en voor de rechtbank. In hoger beroep is [appellante] hierop teruggekomen. Volgens haar houdt de opdracht niet in dat de door haar op het buitenterrein aan te brengen betonvloer vloeistofdicht diende te zijn.
In hoger beroep is de primaire stelling van [appellante] dat zij geen contractuele verplichting jegens Ballast Nedam heeft geschonden. Subsidiair beroept zij zich op de exoneratieclausule in haar voorwaarden (mvg blz. 7, tweede alinea).
4.7 In de opdrachtbevestiging wordt de betonvloer aan-geduid als BRL-vloer. Een bepaalde beoordelingsrichtlijn (BRL) wordt hierbij niet aangegeven. Verwezen wordt wel naar de Nederlandse norm NEN 2743; deze heeft betrekking op het oppervlak van monolitisch afgewerkte betonvloeren. Met betrekking tot de toepasselijke BRL stelt [appellante] dat Ballast Nedam tegenover haar opdrachtgever, [persoonsnaam] Rioolreiniging BV, dient te voldoen aan BRL 2362 en dat zij, [appellante], tegenover Ballast Nedam verplicht is een betonvloer volgens BRL 2370 te leveren (mvg blz. 2). Dit onderscheid wordt door Ballast Nedam eveneens gemaakt (mva punt 19 en 20, antwoordakte punt 2). In haar akte geeft [appellante] aan dat op dit punt een vraag speelt (punt 1, derde streepje), maar het antwoord erop is door haarzelf reeds gegeven, zodat het hof thans als vaststaand aanneemt dat [appellante] op het buitenterrein van [persoonsnaam] Rioolreiniging BV te [plaatsnaam] een betonvloer diende aan te brengen overeenkomstig BRL 2370.
4.8 In deze procedure is NEN 2743 overgelegd (prod. 1 mvg) en een bladzijde uit BRL 2362 (prod. 1 cva/cve), maar niet de tekst van BRL 2370. Door Ballast Nedam zijn weliswaar enkele passages aangegeven (mva punt 21 en 22), maar deze bieden zonder hun context weinig inzicht in de inhoud van de richtlijn. Mede gezien de vermeerderde eis van [appellante] acht het hof het wenselijk te kunnen beschikken over de volledige tekst van BRL 2370 zoals deze ten tijde van de opdracht aan [appellante] gold. Het hof zal [appellante] in de gelegenheid stellen deze bij akte in het geding te brengen. Ballast Nedam kan daarop bij antwoordakte reageren. Voor andere onderwerpen zijn deze aktes niet bedoeld.
4.9 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 4 mei 2004 voor akte aan de zijde van [appellante] met het hiervoor onder 4.8 aangegeven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kranenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 april 2004.