ECLI:NL:GHSHE:2005:AS5981

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0300914-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schaik-Veltman
  • A. Grapperhaus
  • J. Keizer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verkeersongeval tussen motorfiets en auto met aanhanger

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 14 februari 1998 op de Oeffeltseweg, waarbij een motorfiets, bestuurd door de appellant, en een auto met aanhanger, bestuurd door de geïntimeerde, betrokken waren. De appellant stelt dat het ongeval is veroorzaakt doordat de geïntimeerde op de rijstrook voor linksafslaand verkeer is gaan rijden en vervolgens onverwachts naar rechts is afgeslagen. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de appellant niet in het bewijs is geslaagd van deze stelling, wat leidde tot afwijzing van zijn vorderingen.

In hoger beroep heeft de appellant twee grieven ingediend. Het hof oordeelt dat de eerste grief slaagt, omdat uit de bewijsvoering blijkt dat de geïntimeerde inderdaad een onduidelijke en gevaarzettende manoeuvre heeft uitgevoerd. Het hof concludeert dat de aanrijding mede aan de appellant zelf te wijten is, omdat hij is gaan inhalen zonder rekening te houden met mogelijke onverwachte handelingen van de voorligger. Het hof oordeelt dat zowel de geïntimeerde als de appellant voor 50% aansprakelijk zijn voor de schade die de appellant heeft geleden.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en kent de appellant een voorschot toe op de schadevergoeding van € 4.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens wordt de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt de gedeelde aansprakelijkheid en de noodzaak voor verkeersdeelnemers om rekening te houden met het gedrag van andere weggebruikers.

Uitspraak

typ. MBR
rolnr. C0300914/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 4 januari 2005,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaatsnaam], gemeente [gemeentenaam],
appellant bij exploot van dagvaarding van 23 juli 2003,
procureur: mr. J.E. Benner,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaatsnaam], gemeente [gemeentenaam],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. A.V.M. van Dijk,
op het hoger beroep van het door de rechtbank te
's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 28 mei 2003 tussen appellant (hierna: [appellant]) als eiser en geïntimeerde (hierna: [geïntimeerde]) als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 70571/HA ZA 01-1996)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant], onder overlegging van producties, twee grieven voorgedragen en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing alsnog van zijn vorderingen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven, onder overlegging van een productie, bestreden.
2.3. [appellant] heeft een akte genomen.
2.4. [geïntimeerde] heeft daarop een antwoordakte genomen.
2.5. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In deze zaak staan als gesteld en niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist de volgende feiten vast.
a. Op 14 februari 1998 heeft zich op de Oeffeltseweg ter hoogte van de kruising met de Bengel, gelegen buiten de bebouwde kom van Haps, gemeente Cuijk, een verkeersongeval voorgedaan, waarbij waren betrokken een door [appellant] bestuurde motorfiets en een door [geïntimeerde] bestuurde personenauto met aanhangwagen.
b. De Oeffeltseweg bestaat ter plaatse van het ongeval uit een rijbaan verdeeld in drie rijstroken. Één rijstrook
is bestemd voor het verkeer in de richting Oeffelt, de middelste rijstrook is bestemd voor het verkeer in de richting Oeffelt dat op de kruising links wil afslaan en één rijstrook is bestemd voor het tegemoetkomende verkeer gaande in de richting Haps.
c. [appellant] reed over de Oeffeltseweg in de richting van Oeffelt. Vóór hem reed [geïntimeerde] in dezelfde richting. De verlichting aan de achterzijde van de aanhanger werkte niet. Deze was ondeugdelijk ten gevolge van een kapotte stekker.
4.2. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. [appellant] vordert:
a. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de aanrijding en dientengevolge gehouden is de materiële en immateriële schade die [appellant] tengevolge van
het ongeval van 14 februari 1998 heeft geleden en nog zal leiden te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 1998, althans vanaf de dag dat de schade opeisbaar is, tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij de schade opgemaakt dient te worden bij staat en vereffend volgens de wet;
b. veroordeling van [geïntimeerde] om aan [appellant] een voorschot op de uiteindelijk te vergoeden materiele en immateriële schade te betalen van € 11.500,--;
c. veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor.
4.3. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] bij vonnis waarvan beroep afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in de verklaringen van de bij het voorlopig getuigenverhoor gehoorde getuigen onvoldoende bewijs is gelegen voor de door [appellant] gestelde toedracht van de aanrijding.
4.4. [appellant] heeft twee grieven voorgedragen.
4.5. [appellant] stelt dat het ongeval is veroorzaakt doordat [geïntimeerde] op de rijstrook voor het linksafslaand verkeer is gaan rijden doch vervolgens onverhoeds naar rechts is afgeslagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in het bewijs van deze door [geïntimeerde] betwiste stelling. Hiertegen richt zich de eerste grief.
4.6. De eerste grief slaagt. Uit de bewijsvoering blijkt naar het oordeel van het hof weliswaar niet onomstotelijk dat [geïntimeerde] geheel op de linkeruitvoegstrook heeft gereden doch wel (verklaring Verhoeven en de verklaring van [geïntimeerde] zelf) dat [geïntimeerde] naar links heeft gestuurd om vervolgens rechtsaf te slaan. Het hof begrijpt de grief (aanhef) aldus dat daarmee ook dit verwijt aan de vordering ten grondslag is gelegd. Aldus heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof een voor het achter hem rijdende verkeer onduidelijke en daarmee gevaarzettende manoeuvre uitgevoerd, die hem als onrechtmatig jegens [appellant] moet worden verweten. Dit geldt temeer nu door de niet werkende lichten aan de achterzijde van de aanhanger deze manoeuvre op de daartoe bestemde plaats van de voertuigcombinatie niet kenbaar werd gemaakt.
4.7. Naast het gedrag van [geïntimeerde] is de aanrijding echter mede aan [appellant] zelf te wijten nu hij is gaan inhalen zonder rekening te houden met een in het verkeer altijd mogelijke onverwachte handeling van zijn voorligger. Hij heeft teveel gerekend op een door hem aangenomen weggedrag van [geïntimeerde] en aangenomen dat de rijbaan voor hem vrij zo komen. Daardoor heeft hij zijn motor niet tijdig tot stilstand weten te brengen toen [geïntimeerde] die rijbaan niet geheel verliet doch bleef berijden om rechtsaf te slaan.
4.8. Het hof acht het aandeel van de fout van [geïntimeerde] aan de aanrijding en dat van het aan [appellant] zelf toe te rekenen handelen gelijk. Derhalve zijn zowel [geïntimeerde] als [appellant] voor 50% aansprakelijk voor de uit het ongeval voor [appellant] voortvloeiende schade.
4.9. De vraag of [appellant] de richtingaanwijzers van de auto al dan niet heeft kunnen zien kan onbesproken blijven. Het hof acht het antwoord op die vraag niet relevant nu dat niet afdoet aan het feit dat dit richtingaangeven niet zichtbaar was op de plaats waar dit zichtbaar diende te zijn en door medeweggebruikers mag worden verwacht (aan de achterzijde van de combinatie) en nu een eventuele waarneembaarheid van de lichten van de auto zelf het hof niet leidt tot een ander oordeel inzake het aandeel van de eigen schuld van [appellant] aan de aanrijding. Bij de beoordeling van de eigen schuld van [appellant] acht het hof de vraag of [appellant] de richtingaanwijzers van de trekkende auto al dan niet heeft kunnen zien naast het verwijt aan [appellant] dat hij onvoldoende bedacht is geweest op (het gedrag van) het verkeer voor hem niet van extra gewicht. Grief II slaagt in zoverre dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het niet werken van de verlichting van de aanhanger onderdeel uitmaakt van het aan [geïntimeerde] te verwijten weggedrag en naar het oordeel van het hof niet als een zelfstandige oorzaak van de aanrijding dient te worden behandeld.
4.10. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoende de gevorderde verklaring voor recht in die zin toewijzen dat [geïntimeerde] voor 50% aansprakelijk is voor de schade die [appellant] ten gevolge van het ongeval heeft geleden. Voor de vaststelling van de schade zal het hof partijen verwijzen naar de schadestaatprocedure.
4.11. [appellant] heeft gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een voorschot ten bedrage van € 11.500,--
op de uiteindelijk toe te wijzen materiele en immateriële schadevergoeding.
Het hof acht aannemelijk dat [appellant] enige schade heeft geleden. Zo blijkt uit de overgelegde stukken (producties bij MvG) betreffende de schade aan de motor en de kleding van [appellant] voldoende om terzake de materiële schade een voorschot toe te kennen.
De materiële schade bedraagt volgens de overgelegde producties f. 8.173,17 (€ 3.708,82). Nu het ongeval slechts voor 50% aan [geïntimeerde] valt toe te rekenen zal het hof ook slechts 50% van deze schade als voorschot toewijzen, derhalve een bedrag van € 1.854,41.
4.12. Ook ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat een voorschot kan worden toegewezen gelet op hetgeen vaststaat omtrent het letsel van [appellant]. [appellant] heeft immers onweersproken gesteld dat er sprake was van een gebroken linker sleutelbeen, een gebroken linker schouderblad, 4 gebroken ribben, een zware hersenschudding en een kneuzing van de longen.
Nu omtrent enige blijvende gevolgen van deze letsels niets is gesteld of gebleken zal het hof terzake het letsel vooralsnog uitgaan van een immateriële schade van € 2.000,--. Gelet op het feit dat het ongeval slechts
voor 50% aan [geïntimeerde] valt toe te rekenen zal het hof hiervan als voorschot 50% toewijzen, derhalve een bedrag van € 1.000,--.
4.13. Het hof ziet voorts aanleiding om bij de toekenning van het voorschot rekening te houden met de gevorderde en reeds vervallen wettelijke rente. Het hof zal daarom het totaalbedrag van het door [geïntimeerde] te betalen voorschot bepalen op € 4.000,--.
4.14. [geïntimeerde] dient als de overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties, waaronder begrepen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] voor 50% aansprakelijk is voor de schade die [appellant] ten gevolge van het ongeval
van 14 februari 1998 heeft geleden en nog zal lijden, en veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding van 50% van deze schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 1998 respectievelijk, ten aanzien van eventuele eerst later geleden schade, vanaf de datum dat deze schade is gevallen, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] bij wijze van voorschot
op de uiteindelijk te vergoeden materiële en immateriële schade alsmede de wettelijke rente te betalen een bedrag van € 4.000,-- (zegge vierduizend Euro);
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [appellant] met inbegrip van de kosten van het voorlopig getuigenverhoor worden begroot op € 295,98 aan verschotten, en € 1.170,-- aan salaris procureur in eerste aanleg en op € 381,16 aan verschotten en € 894,-- aan salaris procureur voor het hoger beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Grapperhaus en Keizer en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 4 januari 2005 en ondertekend door de griffier en de rolraadsheer.