parketnummer : 20.003032.04
datum uitspraak: 21 januari 2005
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 mei 2004 in de strafzaak onder parketnummer 01/045120-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring P.I. Utrecht, locatie Nieuwegein.
De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk beperkt tot de niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie ter zake de vervolging van hetgeen aan de verdachte bij inleidende dagvaarding met parketnummer 01/045120-04 onder 2 is ten laste gelegd. Voorts hebben de raadsman en de advocaat-generaal op voet van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het hof verzocht ten aanzien van feit 2 zelf in de zaak te voorzien, indien het hof het openbaar ministerie in zijn vervolging ten aanzien van dit feit ontvankelijk zou verklaren. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan de verdachte is - voorzover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2004 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende coca‹ne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging
De advocaat-generaal is van mening dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en heeft hieromtrent aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte feit 2 geisoleerd heeft beschouwd en dat om die reden de richtlijn voor het openbaar ministerie (te weten: de Aanwijzing Opiumwet) - en met name hetgeen de richtlijn stelt omtrent het aanwezig hebben van hard drugs voor eigen gebruik - ten onrechte van toepassing is verklaard. De advocaat-generaal heeft voorts aangevoerd dat hetgeen aan verdachte onder 2 ten laste is gelegd in samenhang met het onder 1 ten laste gelegde dient te worden beschouwd. Aangezien verdachte dealer was en hij de aangetroffen coca‹ne in die hoedanigheid aanwezig heeft gehad, heeft het openbaar ministerie op juiste gronden een strafvervolging jegens verdachte kunnen instellen, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt omtrent de ontvankelijkheid als volgt.
Naar 's hofs oordeel is komen vast te staan dat verdachte zich, zeer kort voordat verdachte in het bezit van de in het feit bedoelde verdovende middelen werd aangehouden, op en rondom het station te 's-Hertogenbosch heeft bezig gehouden met de verkoop van hard drugs. Verdachte is voor de verkoop van coca‹ne op 16 april 2004 te 's-Hertogenbosch onherroepelijk veroordeeld.
Het hof overweegt aangaande het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde het volgende.
De Aanwijzing Opiumwet (Staatscourant d.d. 27 december 2000, nr. 250/pag. 26) maakt in het hoofdstuk "Opsporing en vervolging" voorzover hier van belang een onderscheid tussen (1.) "Middelen vermeld op lijst I (hard drugs), anders dan bezit van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik" en (3.) "Geringe hoeveelheid voor eigen gebruik van de middelen vermeld op lijst I (hard drugs)".
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en in het bijzonder uit de omstandigheden waaronder de in de tenlastelegging onder 2 bedoelde verdovende middelen die bij verdachte zijn aangetroffen (zeer kort na de verkoop van dezelfde soort hard drugs door verdachte) leidt het hof af dat de bij verdachte aangetroffen hoeveelheid drugs moet worden aangemerkt als (het restant van) zijn handelsvoorraad en aldus niet moet worden aangemerkt als een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik.
Nu de bedoelde Aanwijzing Opiumwet telkens bij "Middelen vermeld op lijst I (hard drugs)", anders dan bezit van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik de opsporing en vervolging mogelijk maakt, dus ook voor het aanwezig hebben van geringe hoeveelheden, heeft de officier van justitie niet gehandeld in strijd met deze aanwijzing.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden, die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie in de vervolging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 april 2004 te 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende coca‹ne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Van de zijde van de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat vrijspraak c.q. bewijsuitsluiting moet volgen, aangezien er geen deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar de aard van het bij verdachte aangetroffen materiaal. Hiertoe heeft de raadsman van verdachte aangevoerd:
- dat niet duidelijk is welk materiaal bij verdachte is aangetroffen;
- dat de weegschaal waarmee is gewogen niet geijkt was;
- dat niet duidelijk is of er een dan wel twee bolletjes zijn aangetroffen en welk bolletje daarvan is onderzocht;
- dat er geen benodigde NFI-rapportage heeft plaatsgevonden.
Het hof verwerpt dit verweer in al zijn onderdelen en overweegt het volgende.
Het hof stelt voorop dat geen rechtsregel voorschrijft dat bij het testen en wegen van verdovende middelen een geijkte weegschaal, noch dat er onder alle omstandigheden een NFI-rapportage benodigd is.
Voorts leidt het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen af, met name uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, dat verdachte coca‹ne bij zich had, uit het onderzoek dat de onder verdachte inbeslaggenomen verdovende middelen blijkens de Narco-test een positieve indicatie van coca‹ne opleverde, uit de verklaring van [getuige] dat hij van verdachte, waarvan hij wist dat deze in drugs dealde, een bolletje "wit" (welke naam het hof ambtshalve kent voor het middel coca‹ne) kocht en dat de onder verdachte inbeslaggenomen stoffen materialen betroffen welke coca‹ne bevatten.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid, van de Opiumwet.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is zowel van de zijde van het openbaar ministerie als van de zijde van de verdediging aangevoerd dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, nu er van het gerechtshof enkel een principeel oordeel wordt gevraagd over uitleg van de richtlijn voor het openbaar ministerie.
Het hof volgt deze standpunten en acht het op zijn plaats, dat zal worden bepaald dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen:
9a en 63 van het Wetboek van Strafrecht
2 en 10 van de Opiumwet
Vernietigt - voorzover aan het hof onderworpen - het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door Mr. Harmsen, als voorzitter
Mrs. Van de Loo en De Lange, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Van Ham, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2005.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (zaire), op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring P.I. Utrecht loc. Nieuwegein te Nieuwegein
Is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 mei 2004 ter zake van:
feit 1: "handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod";
feit 3: "Wederspannigheid";
veroordeeld tot:
45 dgn. gev.strf. MA waarv. 32 dgn. VV. prft. 2 jr., terugg. in besl. gen. goed.: geld € 146,70
HET GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
AANVULLING BEWIJSMIDDELEN
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring P.I. Utrecht, loc. Nieuwegein te Nieuwegein.
1.
de verklaring van de VERDACHTE, ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 28 mei 2004 afgelegd, onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende als volgt:
Op 16 april 2004 omstreeks 10.15 uur bevond ik me op het Stationsplein in 's-Hertogenbosch. Ik was toen in het bezit van coca‹ne.
2.
een proces-verbaal inhoudende een ambtelijk verslag, op 17 april 2004 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende als volgt:
als relaas van verbalisant voornoemd:
Op vrijdag 16 april 2004, omstreeks 10.00 uur werd een drugsactie gehouden op en rond het station te 's-Hertogenbosch. Door politieambtenaren werden deal-activiteiten geconstateerd waarop [verdachte] werd aangehouden. Bij de verdachte werden twee bolletjes met daarin een wit poeder aangetroffen.
3.
een proces-verbaal van testen en wegen verdovende middelen, op 16 april 2004 in wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], regiopolitie Brabant-Noord, district 's-Hertogenbosch, team Zuid-Oost, onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende als volgt:
als relaas van verbalisant voornoemd:
Ik, verbalisant, ben bekend met het wegen en testen van bewustzijn veranderende c.q. verdovende middelen.
Op vrijdag 16 april 2004, omstreeks 14.25 uur kreeg ik uit handen van surveillant [verbalisant 3], regiopolitie Brabant Noord, twee zogenaamde bolletjes met daarin vermoedelijk een stof met invloed op het bewustzijn. Deze middelen werden bij [verdachte] op 16 april 2004 inbeslaggenomen. Door mij, verbalisant, werden deze stoffen getest.
OMSCHRIJVING UITERLIJKE KENMERKEN / TESTEN / WEGEN:
Twee zogenaamde bolletjes, bestaande uit een stukje plastic welke in de vorm van een bolletje was gedraaid en door middel van verhitting dicht geschroeid was. In de bolletjes werd een kleine hoeveelheid wit korrelig poeder aangetroffen.
Door mij, verbalisant, werd de inhoud van de bolletjes getest met verdovende middelentests. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de "Narco"-testen van het merk O.D.V. Deze testen worden door het Nederlands Forensisch Instituut geadviseerd. Het testen leverde tweemaal positieve indicatie van coca‹ne op.
Bij weging van de inhoud van het (het hof begrijpt: een) bolletje bleek dat deze een totaal gewicht van 0,5 gram, exclusief de verpakking had.
Coca‹ne staat vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet.
4.
een proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling van verdachte, op 16 april 2004 op ambsteed opgemaakt door [verbalisant 6], onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende als volgt:
als de op 16 april 2004 afgelegde verklaring van VERDACHTE:
Ik had slechts een paar bolletjes bij me.
5.
een proces-verbaal van bevindingen, op 16 april 2004 in wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 7], onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende als volgt:
als relaas van verbalisanten voornoemd:
Op vrijdag 16 april 2004, omstreeks 10.00 uur waren wij, verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 7], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], gekleed in burger, doende met een drugsactie op en rond het station in 's-Hertogenbosch.
Omstreeks 10.20 uur zagen wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], een negro‹de persoon, de later aangehouden verdachte over het Stationsplein lopen. Deze later aangehouden persoon gaf op te zijn: [valse naam].
De verdachte zag er als volgt uit:
huidskleur: donker (negro‹de uiterlijk)
haar: zwart in rasta vlechten
kleding: vest/trui met capuchon, zwart
Tijdens de aanhouding van [valse naam] zag ik, verbalisant [verbalisant 4], dat [valse naam] een klein wit bolletje op de grond spuwde. Toen wij [valse naam] omdraaide zagen wij dat er een klein wit bolletje bij zijn rechter broekzak op de grond lag.
6.
een proces-verbaal van bevindingen, op 16 april 2004 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 8], onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende als volgt:
als relaas van verbalisanten voornoemd:
Door ons verbalisanten werd de door verdachte (het hof begrijpt dat dient te worden ingevoegd: "opgegeven") personalia geverifieerd middels een foto uit het herkenningssysteem (hks). Hierbij werd onder fotonummer [nummer] een foto verkregen van de verdachte [valse naam].
Door ons verbalisanten (het hof begrijpt dat dient te worden ingevoegd: "werd geconstateerd") dat de persoon op de foto niet overeen kwam met de aangehouden verdachte. Hierop werd de verdachte door ons verbalisanten geconfronteerd met onze bevindingen.
De verdachte antwoordde hierop: "Dat klopt, ik heb een valse naam opgegeven".
De verdachte overhandigde hierbij ons een verblijfsdocument op naam van [verdachte], geboren [geboortedatum] 1980 te Zaire. Het verblijfadres van de verdachte is [adres] te [woonplaats].
7.
een proces-verbaal van verhoor van [getuige], op 16 april 2004 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende als volgt:
als verklaring van de getuige [getuige]:
Op vrijdag 16 april 2004, omstreeks 10.15 uur was ik op het Stationsplein te 's-Hertogenbosch. Ik zag toen een negro‹de man staan. Deze man is de man die de politie later aanhield. Ik liep naar deze man toe en kocht een bolletje wit bij hem. Ik heb de man een biljet van EURO 10,-- gegeven en ik kreeg van hem een bolletje wit. Ik weet dat deze man in drugs dealt.