ECLI:NL:GHSHE:2005:AS7169

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0400387-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meulenbroek
  • A. Feddes
  • J. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt over ontbinding franchiseovereenkomst en vorderingen van appellant

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, stond centraal de vraag of de appellant gerechtigd was om de franchiseovereenkomst met Morec Beheer BV te ontbinden op basis van toerekenbare tekortkomingen van Morec. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerder vonnis van de rechtbank, had een aantal vorderingen ingesteld, maar deze werden afgewezen. In reconventie had Morec een vordering ingesteld voor onbetaald gebleven franchisevergoedingen, die wel werd toegewezen.

De appellant stelde dat hij recht had op ontbinding van de overeenkomst omdat Morec haar verplichtingen niet was nagekomen. Hij voerde aan dat er onvoldoende advies en begeleiding was geweest van Morec, en dat hij zelf verantwoordelijk was voor de goede resultaten van zijn vestiging. Morec betwistte deze claims en stelde dat zij aan haar verplichtingen had voldaan. Het hof oordeelde dat de appellant zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Het hof concludeerde dat de vorderingen van de appellant op basis van de gestelde tekortkomingen van Morec niet konden slagen. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van een goede onderbouwing van vorderingen in civiele procedures.

Uitspraak

typ. KD
rolnr. C0400387/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 15 februari 2005,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MOREC BEHEER BV,
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerde,
procureur: mr. M.J.P.M. van de Westerlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 maart 2004 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen appellant, [appellant], als eiser in conventie, verweerder in reconventie en geïntimeerde, Morec, als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie onder zaaknummer 65965/HA ZA 01-1157 gewezen vonnis van
3 december 2003.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep, dat zich bij de processtukken bevindt.
2. Het geding in hoger beroep
Van dit vonnis is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] zes grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft Morec de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten door hun raadslieden aan de hand van pleitnota's doen bepleiten.
Ten slotte heeft Morec de stukken overgelegd en hebben partijen uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 De vaststelling van de feiten onder 1.1 tot en met 1.10 van het vonnis waarvan beroep is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep van deze feiten uitgaat. Kortheidshalve verwijst het hof naar deze weergave van de feiten.
4.2 Centraal in deze zaak staat de vraag of [appellant] al dan niet gerechtigd was de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst te (doen) ontbinden op grond van toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van Morec bij de uitvoering van deze overeenkomst.
4.3 [appellant] stelt dat deze vraag bevestigend beantwoord moet worden en heeft in verband daarmee in conventie een aantal vorderingen tegen Morec ingesteld. De vorderingen van [appellant] zijn bij het vonnis waarvan beroep afgewezen.
4.4 In reconventie heeft Morec onder meer onbetaald gebleven franchisevergoedingen gevorderd tot een bedrag van ƒ 29.742,84 (€ 13.496,71) met de wettelijke rente daarover vanaf de aanzegging daarvan, 22 februari 2001. (Alleen) deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
4.5 Met de grieven I tot en met IV komt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vorderingen in conventie. De grieven V en VI richten zich tegen de toewijzing in reconventie van het bedrag van € 13.496,71.
4.6 In het petitum van de appeldagvaarding en in dat van de memorie van grieven vordert [appellant] naast de vernietiging van het beroepen vonnis alsnog toewijzing van zijn vorderingen in conventie. Over de toegewezen vordering in reconventie bevat het petitum niets. Gezien de strekking van de grieven V en VI gaat het hof er evenwel van uit dat [appellant] tevens beoogt dat de vordering in reconventie, voor zover bij het beroepen vonnis toegewezen, alsnog zal worden afgewezen. Uit de memorie van antwoord maakt het hof op dat Morec dat ook zo heeft begrepen.
4.7 [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen gesteld dat er onvoldoende advies en begeleiding is geweest van de kant van Morec. De goede resultaten van de vestiging van [appellant] zijn aan hemzelf te danken; Morec was daar als franchisegever niet (meer) bij betrokken. Aan belangrijke bedrijfsbeslissingen gingen geen adviezen van Morec als franchisegever vooraf. Van een opbouw van een franchiseorganisatie was geen sprake: vanaf oktober 2000 was de vestiging van [appellant] als enige overgebleven. Door Morec zijn geen diensten verleend als voorzien in de franchiseovereenkomst. Morec heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht als franchisegever door niet op te treden tegen het voortgezet gebruik van kenmerken van de [franchise naam] organisatie aan het pand waar de laatste andere vestiging in oktober 2000 de exploitatie staakte. Ook ontbrak assistentie van Morec bij pogingen van [appellant] om de aanduiding '[franchise naam]' als domeinnaam voor zijn vestiging te laten registreren.
4.8 Morec heeft de globaal geformuleerde stellingen van [appellant] gedetailleerd en gemotiveerd weersproken, eerst in haar conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie en vervolgens, na een eveneens globale reactie daarop van [appellant], opnieuw in haar conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie. Morec heeft daarbij aangevoerd dat zij aan haar verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst heeft voldaan en dat het [appellant] zelf is geweest die allengs liet blijken geen boodschap te hebben aan verdere advisering en begeleiding zijdens Morec. De afzonderlijke verwijten van [appellant] aan Morec op de hiervoor onder 4.7 aangeduide punten zijn door Morec alle weerlegd.
4.9 Tegenover deze gemotiveerde betwisting van zijn stellingen door Morec had het op de weg van [appellant] gelegen deze stellingen nader met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen, met name ook ten aanzien van de periode na 1 oktober 2000. Die datum wordt door [appellant] in zijn vorderingen immers aangemerkt als het moment sinds wanneer Morec haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst jegens [appellant] niet is nagekomen. Het enkele feit dat er sinds die datum geen andere vestigingen meer zijn kan niet als zodanige onderbouwing gelden, nu dit gegeven op zich genomen nog niet inhoudt dat Morec haar verplichtingen jegens [appellant] niet (meer) nakomt.
4.10 [appellant] heeft evenwel nagelaten zijn stellingen tegenover de betwisting ervan door Morec op toereikende wijze te concretiseren en te onderbouwen. Dit geldt zowel voor de procedure in eerste aanleg als voor het hoger beroep, waarin [appellant] wat dit betreft heeft volstaan met verwijzingen naar eerder aangevoerde stellingen. Dit brengt mee dat reeds hierop de vorderingen van [appellant] stranden die gebaseerd zijn op de gestelde toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van Morec.
4.11 Voor het gevorderde buiten werking stellen van het non-concurrentiebeding is bij deze stand van zaken evenmin enige grond aanwezig. De vordering die betrekking heeft op het voortgezet gebruik van de handelsnaam '[franchise naam]' gaat uit van ontbinding van de franchiseovereenkomst. Nu die situatie zich niet voordoet, is voor toewijzing van deze vordering reeds om deze reden geen grond aanwezig.
4.12 Een en ander leidt tot de slotsom dat de grieven I tot en met IV die betrekking hebben op het vonnis in conventie worden verworpen.
4.13 Nu voor ontbinding van de franchiseovereenkomst of voor opschorting van de daaruit voor [appellant] voortvloeiende verplichtingen geen grond aanwezig is, is de vordering in reconventie (voor zover in dit hoger beroep aan de orde) voor toewijzing vatbaar. Het verweer tegen deze vordering dient om de hiervoor aangegeven redenen als onvoldoende gemotiveerd terzijde gesteld te worden.
4.14 Dit betekent dat de grieven V en VI die betrekking hebben op het vonnis in reconventie worden verworpen.
4.15 Door [appellant] zijn voor het overige geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden zodat zijn in algemene termen gestelde bewijsaanbod als niet relevant gepasseerd dient te worden.
4.16 Nu alle grieven zijn verworpen zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigd worden met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Morec begroot op € 288,= aan verschotten en op € 2.682,= aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Feddes en Mouton en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 15 februari 2005 en ondertekend door de griffier en de rolraadsheer.