ECLI:NL:GHSHE:2005:AS7915
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Raadkamer
- R. Rijken
- B. Bergkotte
- M. Mooy
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank bij beklag tegen beslag in het kader van ontnemingsvordering
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2005 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de rechtbank in een beklagprocedure tegen beslaglegging. Klager, die preventief gedetineerd is, had een personenauto van het merk BMW in beslag genomen gekregen tijdens een doorzoeking van zijn woning op 22 augustus 2003. De officier van justitie te Breda had op 22 december 2003 een vordering tot conservatoir beslag ingediend, met als doel het recht van verhaal te waarborgen voor een toekomstige verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Klager verzocht het hof om het beslag op te heffen en de teruggave van de auto te gelasten.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 3 februari 2004 werd het standpunt ingenomen dat het hof bevoegd zou zijn, aangezien de strafzaak tegen klager in hoger beroep bij het hof diende. De advocaat-generaal betoogde echter dat de rechtbank Breda bevoegd was, omdat de inbeslagneming plaatsvond in het kader van een ontnemingsprocedure die nog niet door de rechtbank was behandeld. Het hof overwoog dat, volgens artikel 552a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, het klaagschrift ingediend moest worden bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd.
Het hof concludeerde dat de rechtbank Breda de bevoegde instantie was, omdat de ontnemingsprocedure daar zou plaatsvinden. Het hof verklaarde zich onbevoegd om van het beklag kennis te nemen en bepaalde dat het klaagschrift doorgezonden moest worden aan de rechtbank Breda. Deze beslissing werd genomen door de rechters Rijken, Bergkotte en Mooy, waarbij Rijken niet in staat was de beslissing mede te ondertekenen.