ECLI:NL:GHSHE:2005:AS9752

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200400660
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Draijer-Udo
  • A. Kranenburg
  • J. Katerberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank te Breda van 25 mei 2004, waarin onder andere de partneralimentatie en de omgangsregeling met de kinderen zijn vastgesteld. De man heeft verzocht om vernietiging van de beschikking voor zover deze betrekking heeft op de door de rechtbank bepaalde onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw en de hypothecaire lasten van de voormalige echtelijke woning. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de opgelegde bijdragen te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto maandsalaris heeft van ongeveer € 2.250,- in periode A en € 2.079,- in periode B. De vrouw heeft een netto maandsalaris van ongeveer € 778,- en ontvangt € 450,- aan kinderalimentatie voor haar kinderen. Het hof oordeelt dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en dat de man een bijdrage van € 26,- per maand aan de vrouw moet betalen voor haar levensonderhoud, met ingang van 29 september 2004. Tevens is er een omgangsregeling vastgesteld voor de minderjarige dochter van partijen, waarbij de dochter eenmaal per veertien dagen omgang heeft met de man. De proceskosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

1 maart 2005
Rekestenkamer
Rekestnummer R200400660
GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[Naam appellant],
wonende te [naam woonplaats],
appellant,
de man,
procureur mr. A.M. Rottier,
t e g e n
[Naam geintimeerde],
wonende te [naam woonplaats],
geïntimeerde,
de vrouw,
procureur mr. L.M.P. van Zandvoort.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Breda van 25 mei 2004, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2004, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze beschikking betrekking heeft op de door de rechtbank bepaalde onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw, de door de man te betalen hypothecaire en zakelijke lasten verbonden aan de voormalige echtelijke woning en de buitenbehandelingstelling van het verzoek van de man tot het treffen van een omgangsregeling,
en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man geen bijdrage verschuldigd is in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw, dat de man niet gehouden zal zijn de hypothecaire lasten voor zijn rekening te nemen en het verzoek van de man tot het treffen van een omgangsregeling met der partijen minderjarige kinderen toe te wijzen als door de man in primo is verzocht, nadat daartoe een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming zal zijn uitgebracht.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 september 2004, heeft de vrouw verzocht het door de man ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2005. Bij die gelegenheid zijn partijen en hun raadslieden, alsmede de vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming gehoord. De minderjarige [naam minderjarige dochter 1.] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om haar mening kenbaar te maken.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- het faxbericht met bijlagen van de procureur van de man d.d. 3 januari 2005;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 3 januari 2005;
- het faxbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 27 januari 2005;
- het faxbericht van de advocaat van de man d.d. 28 januari 2005.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn op 15 april 1988 met elkaar gehuwd.
De tussen hen gewezen echtscheidingsbeschikking van 25 mei 2004 (tevens de bestreden beschikking) van de rechtbank te Breda is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op [datum inschrijving].
4.2. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [Naam minderjarige dochter 1.], op [geboortedatum] en
- [Naam minderjarige dochter 2.], op [geboortedatum].
4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank -onder meer en voor zover relevant- bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw, dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moet voldoen een bedrag van E. 175,- per kind per maand met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en dat de man als uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw moet voldoen een bedrag van E. 208,- per maand met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot aan de datum van verkoop/levering van de echtelijke woning en een bedrag van E. 300,- per maand met ingang van de datum van verkoop van de woning, alsmede dat de man de hypothecaire en zakelijke lasten verbonden aan de echtelijke woning voor zijn rekening zal nemen tot aan de datum van verkoop van die woning. De rechtbank heeft voorts in de overwegingen het verzoek van de man tot het treffen van een omgangsregeling buiten behandeling gesteld.
Omgang
4.4. In zijn beroepschrift heeft de man een grief gewijd aan de, volgens hem ten onrechte, buiten behandeling stelling van zijn verzoek tot het treffen van een omgangsregeling. Deze grief treft doel, aangezien de man zijn verzoek terzake niet heeft ingetrokken. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn partijen overeen gekomen dat [naam minderjarige dochter 2.] omgang met de man heeft eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond tussen 19.00 en 20.00 uur tot zondagavond (ongeveer) 19.00 uur. De vakanties en de feestdagen zullen partijen te zijner tijd en in onderling overleg met [naam minderjarige dochter 2.] regelen. Ten aanzien van [naam minderjarige dochter 1.] zijn beide partijen overeen gekomen geen omgangsregeling te bepalen. [naam minderjarige dochter 1.] kan zelf aangeven wanneer zij toe is aan omgang met haar vader. Beide partijen hebben verklaard [naam minderjarige dochter 1.] de ruimte te geven en haar tegelijkertijd tot omgang te stimuleren. De omgangsregeling die partijen ten aanzien van [naam minderjarige dochter 2.] overeen zijn gekomen zal het hof hierna in het dictum vast leggen.
Lasten echtelijke woning
4.5. Ter zitting is gebleken dat de echtelijke woning is verkocht en per 1 maart 2005 zal worden geleverd. Voorts heeft de man verklaard dat hij de hypothecaire en zakelijke lasten verbonden aan de echtelijke woning voor zijn rekening zal blijven nemen, zodat de beslissing van de rechtbank dienaangaande in stand kan blijven.
Partneralimentatie: behoefte
4.6. De man stelt in grief 2 dat de vrouw samenleeft met de heer [naam partner], als waren zij gehuwd (conform artikel 1:160 BW). Ter zitting heeft de man deze grief ingetrokken, zodat deze grief geen behandeling behoeft.
4.7. Voorts betwist de man dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud, nu volgens hem niet voldoende vast staat dat de vrouw geen uitbreiding van haar huidige arbeidsuren (64 uur per 4 weken) kan bewerkstelligen. De vrouw heeft een brief van haar huidige werkgever d.d. 27 september 2003 overgelegd waarin haar sollicitatie wordt afgewezen. Ter zitting heeft zij verklaard dat bij haar huidige werkgever of elders geen uitbreiding van werkuren mogelijk is. De vrouw stelt dat dit onder meer komt omdat zij de zorg over de twee kinderen van partijen heeft (thans 14 en 10 jaar oud) en zij gebonden is aan de schooltijden van de kinderen, waardoor zij minder flexibel kan zijn. Indien zij méér uren zou gaan werken, zal zij voor de kinderen kinderopvang moeten regelen, waaraan uiteraard kosten verbonden zullen zijn. Gelet op de scholing van de vrouw zullen haar eventueel te verwerven extra inkomsten laag zijn. Per saldo zal zij er in inkomen niet op vooruit gaan als zij een tweede baan neemt en daarnaast kinderopvang moet betalen. De vrouw is thans bezig met een bemiddelingsbureau, [naam bureau] genaamd, voor eventueel ander werk in de toekomst. Gezien voornoemde omstandigheden is het hof voldoende gebleken dat de vrouw haar best heeft gedaan haar werkzaamheden uit te breiden en dat thans geen mogelijkheden tot uitbreiding aanwezig zijn. De behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud is daarmee voldoende komen vast te staan. De man heeft niet betwist dat deze behoefte in dit geval in elk geval kan worden gesteld op het door de rechtbank bepaalde bedrag aan partneralimentatie, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
Partneralimentatie: draagkracht
4.8. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de hem opgelegde bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen.
4.9. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de navolgende gegevens. Voorzover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel. Het hof zal, evenals de rechtbank en niet weersproken door partijen, onderscheid maken tussen twee periodes, te weten periode A: tot aan de levering van de echtelijke woning (naar verwachting op 1 maart 2005) en periode B: na levering van de echtelijke woning.
a. Inkomen van de man
Het hof gaat voor beide periodes uit van het fiscale jaarloon van E. 35.060,- dat blijkt uit de jaaropgave 2003, nu dit jaarloon niet wezenlijk is veranderd in 2004 en partijen dit uitgangspunt niet hebben betwist.
Voornoemd inkomen resulteert in een besteedbaar inkomen van de man van ongeveer E. 2.250,- per maand in de periode A en E. 2.079,- per maand in periode B, waarbij in fiscaal opzicht in periode A rekening is gehouden met de van toepassing zijnde aftrek hypotheekrente betreffende de echtelijke woning (zie hieronder) en een bijtelling eigenwoningforfait van E. 877,- (door de vrouw gesteld en niet weersproken door de man), alsmede in beide periodes de heffingskortingen en de verschuldigde inkomstenbelasting.
b. Lasten van de man
1. Normbedrag Wwb exclusief de woonkostencomponent voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud (voor beide periodes).
Blijkens de door de man overgelegde loonstrook van de partner van de man van november 2004 heeft deze partner in het jaar 2004 tot en met november 2004 een fiscaal inkomen ontvangen van totaal E. 9.646,29. Daarvan afgetrokken de totale loonheffing van E. 1.091,72 en gedeeld door 11 maanden, komt neer op een netto maandsalaris van ongeveer E. 778,-. Gebleken is dat de partner E. 450,- per maand aan kinderalimentatie ontvangt voor haar kinderen. Het hof gaat er van uit dat deze kinderalimentatie en de door de partner te ontvangen kinderbijslag voldoende zijn om in het levensonderhoud van haar kinderen te voorzien. Uitgaande van voornoemd netto maandinkomen van E. 778,- en gelet op de alleenstaandenorm exclusief wooncomponent conform de Wwb ten bedrage van E. 615,- per maand (periode 2004-2, de ingangsdatum van de partneralimentatie is immers 29 september 2004), acht het hof het redelijk er van uit te gaan dat de partner van de man in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en tevens voor een bedrag van E. 163,- per maand kan bijdragen aan de huurlast die (voor het overige) voor rekening van de man komt (zie hieronder).
2. Woonlasten:
- De man heeft onweersproken gesteld dat de huurlast van de woning waarin hij, zijn huidige partner en haar kinderen wonen E. 630,- per maand bedraagt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen inzake de huurlast die voor rekening van de partner dient te komen (E. 163,-), zal het hof ten laste van de man voor beide periodes rekening houden met een huurlast van E. 467,- per maand (E. 630,- minus E. 163,-);
- Nu onduidelijkheid bestaat over de exacte hoogte van de hypotheekrente inclusief de boete (inzake de betalingsachterstand) en beide partijen ter zitting hebben verklaard in principe akkoord te gaan met het door de rechtbank gehanteerde bedrag aan rente (en boete) van E. 479,-, houdt het hof voor periode A een bedrag aan van E. 479,- per maand terzake de hypothecaire lening;
- Ter zitting heeft de man verklaard de zakelijke lasten betreffende de echtelijke woning voor zijn rekening te nemen. De door de vrouw opgevoerde (geringe) lasten die zij zou voldoen worden door het hof geacht in de bijstandsnorm te zijn begrepen en bovendien heeft de vrouw ten aanzien van de gemeentelijke belastingen een vrijstelling gekregen. Het hof houdt derhalve voor periode A rekening met een (forfaitair) bedrag van E. 95,- aan eigenaarslasten.
3. Ziektekosten:
Partijen verschillen van mening over de door de man te betalen ziektekosten. Uit de door de man overgelegde loonstroken van september, oktober en november 2004 en de polis van Univé van 8 januari 2004 is het hof het volgende gebleken:
De man ontvangt een werkgeversbijdrage SZVK van ongeveer E. 110,- per maand. De werkgeversbijdrage zit reeds in het fiscale jaarloon van de man dat uit de jaaropgave blijkt, zodat hiermee reeds rekening wordt gehouden. Op het fiscale loon van de man wordt voorts maandelijks ingehouden een bedrag van E. 17,05 aan nominale premie SZVK, een bedrag van ? 12,10 aan nominale premie SZVK gezin, een bedrag van E. 42,80 aan inhouding MOOZ/WTZ (het bedrag van E. 54,90 als basispakket SZVK op de polis correspondeert met de bedragen E. 12,10 nominale premie SZVK gezin plus E. 42,80 inhouding MOOZ/WTZ op de loonstroken), alsmede een bedrag van E. 48,58 aan werknemerspremie SZVK. Bij het fiscale loon wordt voorts opgeteld een bedrag van E. 42,80 aan netto werkgeversbijdrage MOOZ/WTZ. Daarnaast betaalt de man per maand E. 8,- als aanvullende gezinspolis SZVK. Nu is gebleken dat de kinderen van partijen bij de vrouw gratis (ziekenfonds) zijn verzekerd en de kinderen van de huidige partner van de man naar het oordeel van het hof door deze partner (al dan niet gratis) dienen te worden meeverzekerd, is het voor de man niet noodzakelijk om ziektekosten voor de kinderen te betalen. Het hof acht het derhalve redelijk om geen rekening houden met de hiervoor vermelde E. 12,10 aan nominale premie SZVK gezin en E. 8,- aan aanvullende gezinspolis SZVK. Voornoemde premie van E. 42,80 inzake MOOZ/WTZ wordt volledig door de werkgever vergoed. Het totaal bedrag aan ziektekosten waarmee het hof voor de beide periodes rekening zal houden bedraagt aldus E. 48,58 per maand (met het bedrag van E. 17,05 aan nominale premie SZVK houdt het hof geen rekening omdat in de bijstandsnorm reeds de nominale premie is begrepen).
4. Premie begrafenisverzekering: E. 4,- per maand voor beide periodes (niet weersproken).
5. Kosten omgangsregeling: E. 53,- per maand voor beide periodes (niet betwist).
6. Aflossing op schulden:
Net als de rechtbank houdt het hof slechts rekening met E. 45,- aan aflossing op het krediet bij de Postbank, nu de man wederom de noodzaak om het krediet tussentijds (in juli 2003) te verhogen niet heeft aangetoond. Het krediet is aanvankelijk door partijen afgesloten in verband met de door hen te maken kosten voor een uit te brengen deskundigenrapport vanwege een procedure aangaande een verborgen gebrek aan de echtelijke woning. De kosten van het deskundigenrapport moeten door de wederpartij in die procedure aan partijen worden vergoed. Het hof gaat er van uit dat dit krediet zal worden afbetaald zodra de woning is verkocht, zodat alleen voor periode A rekening wordt gehouden met een aflossing van E. 45,- per maand.
4.10. Het hof houdt, evenals de rechtbank, geen rekening met een bedrag van
E. 114,- aan premie levensverzekering, nu uit het faxbericht van 9 december 2003 van De Financieel Expert blijkt dat de polis premie-vrij is gemaakt en de man (thans) niets hoeft te betalen.
Vaststelling van de alimentatie
4.11. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen en rekening houdend met alle relevante fiscale aspecten (waaronder het te behalen fiscale voordeel inzake de kinderalimentatie) is het hof van oordeel dat de man, naast de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie, in periode A in staat is tot betaling van E. 26,- per maand ter voorziening in het levensonderhoud van de vrouw en in periode B in staat is tot betaling van de voor die periode door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie.
4.12. De bestreden beschikking dient dus gedeeltelijk te worden vernietigd.
Proceskosten
4.13. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Breda van 25 mei 2004 voorzover daarin de partneralimentatie is bepaald voor de periode (A) vanaf 29 september 2004 tot aan de datum van verkoop/levering van de echtelijke woning en de verzochte omgangsregeling buiten behandeling is gesteld;
en inzoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen
- een bedrag van E. 26,- per maand met ingang van 29 september 2004 tot aan de datum van levering van de echtelijke woning, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de minderjarige [naam minderjarige dochter 2.] omgang met de man heeft eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond tussen 19.00 en 20.00 uur tot zondagavond (ongeveer) 19.00 uur; de vakanties en feestdagen in onderling overleg nader te regelen;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Breda van 25 mei 2004, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Draijer-Udo, Kranenburg en Katerberg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 maart 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.