ECLI:NL:GHSHE:2005:AT1741

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0000809/HE2
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Huijbers-Koopman
  • A. Feddes
  • C. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor dakinstorting door onvoldoende hemelwaterafvoer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de aansprakelijkheid van Bouwcoördinatie B.V. voor de instorting van een dak op 28-29 mei 1995. De instorting werd onderzocht naar aanleiding van eerdere arresten van het hof, waarbij deskundigen waren ingeschakeld om de oorzaken van de instorting te achterhalen. De deskundige concludeerde dat de capaciteit van de hemelwaterafvoer ruimschoots onvoldoende was, met een factor 3 te laag, wat de belangrijkste oorzaak van de instorting vormde. Vervuiling van de afvoeren speelde mogelijk ook een rol, maar het hof oordeelde dat dit niet aan de geïntimeerde, Marsan Beheer B.V., kon worden toegerekend. De deskundige had ook vastgesteld dat er geen noodafvoeren waren aangebracht, wat als een secundaire oorzaak werd gezien. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij Bouwcoördinatie B.V. werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de geformaliseerde normen en inzichten ten tijde van de bouw, en dat de afvoercapaciteit van het hemelwaterafvoersysteem adequaat moet zijn om instortingen te voorkomen. De zaak illustreert de verantwoordelijkheden van aannemers en de noodzaak van goede constructiepraktijken.

Uitspraak

typ. KD
rolnr. C0000809/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 8 maart 2005,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANTE] BOUWCOÖRDINATIE B.V.,
gevestigd te [plaatsnaam], gemeente [gemeentenaam],
appellante,
procureur: mr. H.C.A. van de Ven,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MARSAN BEHEER B.V.,
gevestigd te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
procureur: mr. P.P.J. de Bruijn,
als vervolg op de tussenarresten van het hof in deze zaak van 6 mei 2003 en 24 februari 2004.
9. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
Bij het arrest van 24 februari 2004 heeft het hof bepaald dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de, eveneens in dat arrest, omschreven vragen, en heeft het hof tot deskundige benoemd ter beantwoording van die vragen Ing. C.W. van der Meijden van BDA Dakadvies B.V. te Gorinchem. Deze heeft rapport uitgebracht dd. 12 juli 2004, waarna eerst appellante - verder wederom te noemen [appellante] - en vervolgens ook geïntimeerde - verder ook weer te noemen Marsan - een memorie na deskundigenbericht heeft genomen.
Vervolgens hebben partijen onder overlegging van de processtukken het hof andermaal gevraagd arrest te wijzen.
10. De verdere beoordeling van het hoger beroep
10.1 In zijn arrest van 6 mei 2003 heeft het hof overwogen, en in zijn arrest van 24 februari 2004 beslist, dat aan de deskundige de volgende vragen ter beantwoording worden voorgelegd:
1. Bestonden er ten tijde van de bouw in 1991 geformaliseerde normen, dan wel in de praktijk gebruikelijke normen en inzichten, ten aanzien van de capaciteit van de hemelwaterafvoer van platte daken van de aard en met een grootte als het onderhavige dak, en zo ja, hoe luiden deze?
2. Voldeden, voorzover valt na te gaan, de hemelwaterafvoeren, qua aantal, plaatsing, maatvoering, constructie en uitvoering, aan die normen en zo neen, welke consequenties had dit dan voor de afvoercapaciteit?
3. Wat is c.q. welke zijn de oorzaak/oorzaken geweest van de gedeeltelijke instorting van het dak op 28-29 mei 1995?
4. Meer in het bijzonder: in hoeverre valt deze, eventueel, toe te rekenen aan het feit dat de hemelwaterafvoeren (eventueel) niet voldeden aan voornoemde normen?
5. Hadden, ongeacht de vraag of wel dan niet aan NEN 3215 (of vergelijkbare praktijkinzichten) werd voldaan, noodafvoeren moeten worden aangebracht?
6. Indien er sprake was van verstopping van (alle) hemelwaterafvoeren, moet zulks dan mede of zelfs als enige oorzaak van de wateroverlast en dakinstorting worden aangemerkt? Speelt de omstandigheid dat, zoals Marsan stelt, de hemelwaterafvoeren voorzien waren van beschermkapjes een rol van betekenis voor (de waarschijnlijkheid van) volledige verstopping van de afvoeren?
7. Alle drie de mogelijkheden (de capaciteit van het hemelwaterafvoersysteem, ontbreken van een noodvoorziening en eventuele verstopping/vervuiling van de hemelwaterafvoeren) worden als oorzaak van de dakinstorting genoemd. Kunt U een oordeel geven of en in hoeverre ieder van die aspecten aan het plaatsvinden van die instorting heeft bijgedragen?
8. Zijn er verder nog kwesties en omstandigheden, die U ten deze van belang acht?
De benoemde deskundige heeft die opdracht aanvaard en vermeldt voornoemde vragen ook alle onder 1.2 in de aanhef van zijn rapportage.
10.2 Alvorens daarop verder in te gaan, zal het hof eerst de in het arrest van 6 mei 2003 onder 4.3.5 bedoelde bewijsvoering door [appellante] - die door het hof was toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat (de) verstopping van de hemelwaterafvoeren de enige oorzaak van de instorting van het dak is geweest - bezien.
10.2.1 [appellante] heeft ter voldoening aan die bewijsopdracht twee getuigen doen horen: de heren [getuige 1] en [getuige 2], beiden ten tijde van de relevante gebeurtenissen in loondienst bij [appellante]. In contra-enquête zijn gehoord de heren [voormalig bedrijfsleider Bema Meubelen B.V.] en [directeur geïntimeerde].
Het hof acht het verlangde bewijs met de verklaringen van deze getuigen niet geleverd.
[getuige 1] verklaart onder meer - samengevat weergegeven - dat hij de ochtend na het noodweer alle hemelwaterafvoeren (die hij ook wel dakuitlopen noemt) heeft nagezien. Volgens hem waren aan de ene zijde de kapjes op de afvoeren verstopt doordat er bladeren en andere rommel bovenop en tegenaan zaten, die overigens simpelweg met de hand verwijderd konden worden. Hij heeft naar zijn zeggen de rommel verwijderd en de kapjes opgetild en schoongemaakt. Hij is daarmee (en met het nazien van de hemelwaterafvoeren aan de tegenoverliggende zijde van het dak, waardoor het water nog wel kon weglopen) naar hij uiteindelijk verklaart in totaal ca. een kwartier à een half uur bezig geweest, en geeft als zijn mening, dat het gebladerte afkomstig was van bomen schuin achter het gebouw en de hoeveelheid echt niet van pas een paar dagen. Volgens [getuige 1] zouden die afvoeren zeker één keer per twee of drie weken schoongemaakt moeten worden.
[getuige 2] heeft als getuige verklaard destijds 's morgens zelf ook één of twee afvoeren te hebben schoongemaakt met de hand, doch hij herinnert zich niets van kapjes op de afvoeren, die van rommel ontdaan moesten worden: hij spreekt over verstopte stukken (verbindings)buis naar de afvoerpijp. Maar hij sluit niet uit dat [getuige 1] mogelijk kapjes van de afvoeren afgehaald heeft en dat daarvan wellicht wat rommel in die verbindingsbuis terechtgekomen is, die hij, [getuige 2], heeft verwijderd. Hij heeft echter [getuige 1] niet aan het werk gezien met de (andere) afvoeren, en niet gezien of daar wel of niet nog water doorheen kon.
10.2.2 Met deze beide verklaringen acht het hof in ieder geval niet aangetoond, en ook niet aannemelijk gemaakt dat, zó al vervuiling van de afvoeren enige rol zou hebben gespeeld, deze als relevante oorzaak van de dakinstorting kan worden aangemerkt, laat staan als enige oorzaak. Het hof komt daarop hierna nader terug bij de bespreking van het deskundigenbericht en de daarin opgenomen beschouwingen over de schade-oorzaak c.q. -oorzaken. Bedoelde stelling van [appellante] vindt ook geen bevestiging of steun in de verklaringen van de beide in contra-enquête gehoorde getuigen [voormalig bedrijfsleider Bema Meubelen B.V.] en [directeur geïntimeerde], resp. voormalig bedrijfsleider en directeur van Bema Meubelen B.V., het bedrijf dat in het ten processe bedoelde pand gevestigd was. [voormalig bedrijfsleider Bema Meubelen B.V.] verklaart onder meer over zijn periodieke nalopen van het bedrijfsgebouw (op het platte dak waarop hij vanuit de door hem bewoonde bedrijfswoning zicht had) zeker eenmaal per 14 dagen, zijn bij ontdekken van vervuiling prompte actie en het, in de normale situatie, gewoon weglopen van het regenwater door de afvoeren aan die zijde van het dak waar de instorting heeft plaatsgevonden. Zijn toenmalige werkgever de heer [directeur geïntimeerde], directeur van Bema, heeft als getuige verklaard dat hij de controle aan [voormalig bedrijfsleider Bema Meubelen B.V.] overliet en over diens zorgzaamheid, doch bovendien over een jaarlijkse periodieke controle van het dak in verband met de verzekering van en de garantie op de dakbedekking. Die verklaringen wijzen niet op (structurele) verstopping van (de) hemelwaterafvoeren op het platte dak en/of op een gebrek aan controle op het schoonhouden daarvan.
10.3 Aldus komt het hof thans toe aan de aan de deskundige voorgelegde vragen en de beantwoording daarvan.
10.3.1 De vragen 1, 2 en 4 spreken in het bijzonder over mogelijk geformaliseerde normen, dan wel in de praktijk gebruikelijke normen en inzichten ten tijde van de bouw en de gedeeltelijke instorting van het dak. De deskundige heeft ieder van die vragen beantwoord en blijkens zijn rapportage ook berekeningen laten uitvoeren. Hij heeft nagegaan welke normen er voor deze bouw golden ten tijde van de aanvrage voor de bouwvergunning in 1991 en vastgesteld dat dit de modelbouwverordening was van de V&G (bedoeld zal zijn de Vereniging van Nederlandse Gemeenten: VNG). Voorts wijst hij ad vraag 1 op destijds in de branche geldende vuistregels. De NEN 3215 waren toen, aldus de deskundige, nog niet van toepassing.
10.3.2 De deskundige heeft vervolgens de hemelwaterafvoercapaciteit van dit project bestudeerd en getoetst aan de destijds wél geldende geformaliseerde normen en inzichten van 1991, en is tot de conclusie gekomen dat die capaciteit bij intensieve regenval ruimschoots onvoldoende is, de capaciteit is een factor 3 te laag: antwoord op vraag 2.
10.3.3 In zijn antwoord op vraag 4 voegt hij daar aan toe, dat indien het hemelwaterafvoersysteem zou hebben voldaan aan de eis in de modelbouwverordening (of de NEN 3215) zonder dat ergens sprake was van verstopping of vervuiling, het regenwater, gevallen op de schadedatum, afgevoerd had kunnen worden, en er dan geen instorting zou hebben plaatsgevonden. Het hemelwaterafvoersysteem voldeed evenwel niet aan de destijds (1991) gestelde eisen en normen/inzichten, zoals uit de beantwoording door de deskundige van de vragen 1, 2 en 4, in combinatie met het ontbreken van een noodafvoersysteem (antwoord op vraag 5) valt af te leiden.
10.4 De vragen 3, 6 en 7 betreffen de schadeoorza(a)k(en) en de mate waarin die aan de dakinstorting hebben bijgedragen; vraag 5 stelt aan de orde welke rol het ontbreken van noodafvoeren daarbij heeft gespeeld.
De in dit geval in aanmerking komende mogelijke schadeoorzaken zijn door de deskundige onderzocht:
- de dimensionering/capaciteit van de hemelwaterafvoeren;
- vervuiling bij de hemelwaterafvoeren;
- ontbreken van noodafvoeren;
- bergingscapaciteit van water op het dak i.v.m. stijfheid van de constructie.
10.4.1 In zijn beantwoording van de vragen 5 en 6 meldt de deskundige, dat ten tijde van de aanvrage van de bouwvergunning - in 1991 derhalve - voor het ontwerp van staalconstructies van toepassing waren de NEN 3850 en NEN 3851, waarbij reeds was aangegeven dat er voor de bepaling en noodzaak van een noodafvoersysteem rekening gehouden moest worden met stagnatie van het hemelwaterafvoersysteem en cumulatieve vervorming. Ook al was daarin nog geen concrete rekenmethode gegeven voor het bepalen van de wateraccumulatiegevoeligheid en dimensionering van noodafvoeren, in de periode van 1980 tot 1991 waren de risico's van wateraccumulatie bij platte daken in de branche bij constructeurs bekend, en de (kort na 1991, in het Bouwbesluit van 1991 ingevoerde) NEN 6702, waarvan het ontwerp reeds in augustus 1989 was gepubliceerd gaven een duidelijke rekenmethode voor dimensionering van noodafvoeren in combinatie met de constructieve berekeningen, aldus de deskundige (deskundigenrapp. pag. 7-10).
10.4.2 Ingevolge de NEN 3850 had rekening gehouden moeten worden met stagnatie van het hemelwaterafvoersysteem: volgens de deskundige was in 1991 inmiddels voldoende bekend dat bij een goed constructief ontwerp van de stalen draagconstructie rekening moest worden gehouden met verstopte afvoeren. De bergingscapaciteit van het dak moe(s)t daarom afgestemd zijn op de dakrandhoogte of er moe(s)ten noodafvoeren in de dakrand zijn aangebracht.
Geen van beide is gebeurd, zo rapporteert de deskundige (pag. 10-11 van zijn rapport).
10.4.3 Het antwoord van de deskundige op vraag 3 vangt aan met de (capaciteit van de) hemelwaterafvoeren en de gevolgen van eventuele vervuiling/verstopping daarvan.
De deskundige oordeelt allereerst dat de dimensionering van de hemelwaterafvoeren ten deze "ruimschoots onvoldoende" is, waardoor bij intensieve regenval - zoals in casu - het water onvoldoende snel van het dak kan worden afgevoerd. Ook de aanwezigheid van - door de deskundige ook als "bladvangers" aangeduide - beschermkapjes van de hemelwaterafvoeren kan hierop van negatieve invloed zijn geweest. Doordat de hemelwaterafvoercapaciteit op dit project al ruimschoots onvoldoende is, zijn de effecten van (geringe) vervuiling relatief groot.
Ook reeds in zijn antwoord op vraag 2 licht de deskundige toe dat de maatvoering te klein is, en dat dat bij het gekozen aantal afvoeren evenzeer geldt voor de standleiding.
10.4.4 Vervolgens komt de deskundige op verstopping van de hemelwaterafvoeren. Hij concludeert dat, zo er van verstopping van de hemelwaterafvoeren sprake is geweest ("bij een verstopping van de hemelwaterafvoeren") dit wel medeoorzaak kan zijn, maar niet de enige oorzaak van de instorting, omdat noodafvoeren ontbreken (pag. 11 midden).
De deskundige merkt op dat toepassing van beschermkapjes ("bladvangers") bij hemelwaterafvoeren in de dakenbranche nog steeds ter discussie staat. Hij wijst er voorts op, dat in casu de openingssleuven van de kapjes relatief klein waren, waardoor vuil zich goed kon aanhechten en de doorstroming werd belemmerd. Door de toepassing van dit soort beschermkapjes zal, aldus de deskundige, een snellere vuilafzetting van kleine vuilfracties optreden. Er zijn echter volgens hem geen betrouwbare gegevens bekend over de doorstromingsfactor van een dergelijk beschermkapje.
10.4.5 Doordat, zoals in het voorgaande - ontleend aan het deskundigenbericht - weergegeven, de dimensionering van de hemelwaterafvoeren (met inbegrip van de standleiding) onvoldoende was, de capaciteit van de hemelwaterafvoeren mogelijk tevens verminderd was door enige vervuiling (zekerheid daarover bestaat echter niet: aldus de deskundige in zijn antwoord op vraag 3, aant. 2), en er geen noodafvoeren op het dak aanwezig waren zal, zo rapporteert de deskundige (pag. 7), bij intensieve regenval het waterniveau op het dak stijgen.
In casu wijst de wateraccumulatieberekening uit, dat voor het onderhavige project de kritische waterhoogte 60 mm bedraagt, bij de voorhanden hoogte van de dakrand van
150 mm, en dat bij een maximale waterstand van ca. 60 mm de constructie gaat bezwijken, zodat gelet op deze verhoudingen noodafvoeren hadden moeten worden aangebracht (deskundigenrapp. pag. 11).
10.4.6 Uit het antwoord van de deskundige op vraag 7 valt af te leiden dat, zolang het hemelwaterafvoersysteem goed zou hebben gefunctioneerd en de capaciteit van de afvoer (ondersteund door een systeem van noodafvoeren) voldoende was geweest, de kans op instorting van het dak vrijwel nihil zou zijn geweest, ook bij de regenintensiteit die zich heeft voorgedaan in de nacht van 28-29 mei 1995.
10.4.7 De conclusie waartoe de deskundige op basis van zijn onderzoek komt omtrent de mogelijke oorzaken van de dakinstorting en de vraag (vraag 7), of en in hoeverre ieder daarvan heeft bijgedragen aan de dakinstorting luidt (deskundigenrapp. pag. 13, laatste alinea):
"Vooral de ruimschoots onvoldoende capaciteit van de stadsuitlopen ten opzichte van de min of meer correct ontworpen standleidingen kan worden gezien als een tekortkoming die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de onvoldoende capaciteit van het hemelwaterafvoersysteem, waardoor de instorting heeft kunnen optreden. Daarnaast kan vervuiling een rol hebben gespeeld. Bij een goed ontworpen noodafvoersysteem had de instorting doelmatig kunnen worden voorkomen. Echter in 1991 waren er onvoldoende technische hulpmiddelen ter beschikking voor de branche om voor de projecten op een juiste wijze de kritische waterhoogte op het dak te kunnen berekenen en daaraan gekoppeld het toe te passen noodafvoersysteem. Deze technische hulpmiddelen zijn pas in 2003 ter beschikking gekomen in de markt.
De onvoldoende capaciteit van de hemelwaterafvoeren in combinatie met de mogelijke vervuiling wordt gezien als de primaire oorzaak van deze instorting. Het ontbreken van noodafvoeren wordt als secundaire oorzaak gezien".
10.5 Het hof acht de beschouwingen en het oordeel van de deskundige ten aanzien van de genoemde vragen zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk toegelicht, neemt deze over en maakt ze tot de hare.
10.6 Op grond van de bevindingen en de beoordeling van de deskundige komt het hof tot de slotsom dat de belangrijkste oorzaak voor de instorting van het dak is gelegen in de ruimschoots onvoldoende capaciteit van de hemelwaterafvoer, die een factor 3 te laag was.
10.6.1 Vervuiling van de hemelwaterafvoeren kan volgens de deskundige mogelijk een rol gespeeld hebben, maar àls al moet worden aangenomen dat dat daadwerkelijk het geval was, beschouwt het hof dat niet als een omstandigheid die Marsan kan worden toegerekend. Op grond van de getuigenverklaringen is immers niet komen vast te staan dat sprake was van een structurele of ernstige vervuiling (zie rechtsoverweging
10.2 t/m 10.2.2 van dit arrest). Uit de verklaringen van [voormalig bedrijfsleider Bema Meubelen B.V.] en [directeur geïntimeerde] blijkt dat het platte dak zeer geregeld werd gecontroleerd en schoongemaakt. Uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt bovendien niet van ernstige vervuiling, nu het vuil, voornamelijk bladafval, met de hand in een kwartier of een half uur tijd eenvoudig verwijderd kon worden van de beschermkapjes of bladvangers. Volgens [getuige 1] waren ook niet alle kapjes van de hemelwaterafvoeren verstopt: aan één zijde van het dak kon het water nog wel wegstromen door de afvoer.
Uit het deskundigenrapport blijkt ook dat de aanwezigheid van de bladvangers in dit geval mogelijk een negatieve rol heeft gespeeld, omdat het vuil zich aan de bladvanger hecht en daarmee doorstroming verhindert, waardoor het waterniveau moet stijgen voordat het water kan worden afgevoerd. Volgens de deskundige is het zeer aannemelijk dat bij de aanwezige bladvangers vervuiling in zekere mate is opgetreden (deskundigenrapp. blz. 12). Dat is een omstandigheid die voor rekening en risico van [appellante] komt, nu immers niet is gesteld of gebleken dat Marsan zelf die bladvangers heeft aangebracht.
Uit het rapport blijkt tenslotte ook dat reeds een geringe vervuiling een relatief grote invloed heeft door de veel te geringe capaciteit van de hemelwaterafvoer. Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat zich in de nabije omgeving van het dak loofbomen bevonden. In de praktijk is een geringe vervuiling van een plat dak in zo'n situatie niet te voorkomen, zodat de constructie van het dak met inbegrip van de waterafvoer daartegen bestand diende te zijn.
10.6.2 Uit het deskundigenrapport blijkt dat een noodafvoersysteem instorting had kunnen voorkomen. Daarbij tekent de deskundige aan dat in 1991 onvoldoende technische hulpmiddelen aanwezig waren om op een juiste manier de kritische waterhoogte te berekenen en dat men op dat punt "gevoelsmatig" te werk ging.
Allereerst overweegt het hof dat, wat daar ook van zij, van doorslaggevend belang is dat in dit geval de capaciteit van de hemelwaterafvoer volstrekt onvoldoende was en niet voldeed aan de geformaliseerde normen en inzichten van 1991. Indien die capaciteit toereikend was geweest, was het al dan niet aanbrengen van een noodafvoersysteem niet van belang geweest.
Daarnaast geldt het volgende. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat het risico van wateraccumulatie ten tijde van de bouw van het pand in de branche bekend was, dat in 1991 inmiddels voldoende bekend was dat bij een goed constructief ontwerp van een stalen draagconstructie rekening moest worden gehouden met verstopte afvoeren en dat daarbij de bergingscapaciteit van het dak moest zijn afgestemd op de dakhoogte of dat anders noodafvoeren in de dakrand moesten worden aangebracht.
Het hof leidt hieruit af dat ook naar de omstandigheden van 1991 aan [appellante] kan worden verweten dat in dit
geval, waar de bergingscapaciteit sterk verschilde van de dakrandhoogte (60 mm tegenover 150 mm), geen noodafvoersysteem is toegepast.
10.6.3 Het vorenstaande brengt mee dat de grieven 1 en 2 van [appellante], voor zover niet reeds eerder verworpen, ook voor het overige falen. Ook de grieven 3 en 6 falen, terwijl grief 4 niet tot vernietiging van het vonnis kan leiden.
10.7 Omtrent de vijfde grief van [appellante] heeft het hof reeds in zijn arrest van 6 mei 2003 overwogen, dat deze niet kan slagen (rechtsoverweging 4.3.7). Ook ten aanzien van grief 7 heeft het hof in dat arrest (onder 4.3.9) reeds overwogen dat deze moet worden verworpen.
10.8 Een en ander voert tot de slotsom dat alle grieven falen, en dat de beslissing van de rechtbank in haar vonnis van 28 april 2000, waarvan beroep, moet worden bekrachtigd. [appellante] dient daarbij ook in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de kosten van de procedure, zodat als volgt moet worden beslist.
11. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Marsan tot de dag van deze uitspraak worden begroot op Eur. 1.828,90 aan verschotten en Eur. 4.893,-- aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Huijbers-Koopman, Feddes en De Klerk-Leenen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 8 maart 2005 en ondertekend door de griffier en de rolraadsheer.