4.1. Het gaat in dit hoger beroep, voor zover hier van belang, om het volgende.
a) [geïntimeerde] heeft op 10 juli 1998 van [appellant] voor
fl. 150.000,-- een woonhuis met onder- en bijgelegen grond gekocht, gelegen te [plaatsnaam in Portugal], hierna te noemen: de woning. De woning is beschreven bij het kadaster van [plaatsnaam in Portugal] onder nummer [nummer], parochie [plaatsnaam in Portugal].
b) [appellant] handelde daarbij voor zich in privé en als schriftelijke gevolmachtigde van [vader appellant] (hierna te noemen: [vader appellant]), [eerste broer appellant] en [tweede broer appellant].
c) De bepalingen in de koopovereenkomst (CvE, prod. c) luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"(...) FEITELIJKE LEVERING, STAAT VAN HET GEKOCHTE
Artikel 5
(...) 2. De feitelijke levering van het verkochte zal
in beginsel geschieden bij de ondertekening van de notariële akte van levering. Indien de feitelijke levering plaatsvindt op een ander tijdstip dan bij
de ondertekening van de notariële akte van levering, eindigt de zorgplicht van de verkoper per het tijdstip van feitelijke levering tenzij anders overeen te komen.
3. De feitelijke levering van het verkochte zal geschieden leeg en ontruimd, behoudens de eventueel meeverkochte roerende zaken.
4. Koper heeft het recht het verkochte kort vóór de feitelijke levering in- en uitwendig te (doen) inspecteren.
(...)"
d) De woning was eigendom van [vader appellant] en wijlen diens echtgenote [moeder appellant] (hierna te noemen: [moeder appellant]). [vader appellant] en [moeder appellant] zijn de ouders van [appellant]. Tot de nalatenschap van [moeder appellant] waren gerechtigd haar drie zonen, te weten [appellant], [eerste broer appellant] en [tweede broer appellant]. Nadat het huwelijk tussen [vader appellant] en [moeder appellant] door echtscheiding was ontbonden, is [vader appellant] hertrouwd met [tweede vrouw vader appellant] (hierna: [tweede vrouw vader appellant]). Dit huwelijk is begin 1998 ontbonden.
e) [tweede vrouw vader appellant] heeft op 27 april 1998 te [plaatsnaam in Portugal], Portugal, [vader appellant] gevolmachtigd (CvA conv., tevens CvE reconv., prod. 3) om voor en namens haar ten aanzien van de woning "de koopsom te ontvangen en daardoor kwijting te verlenen, het verkochte te leveren, huren en lasten te verrekenen, de ter voorschreven zake nodige akten en stukken te doen opmaken, te verlijden en te tekenen, woonplaats te kiezen en verder al datgene te verrichten wat de gevolmachtigde raadzaam zal oordelen, in een ander met de macht van substitutie."
f) Levering naar Portugees recht van de woning aan [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden op 14 december 1999.
g) [appellant] heeft een bedrag van fl. 100.000,-- van [geïntimeerde] ontvangen en vervolgens, op 20 december 1999, een bedrag van fl. 20.000,--.
h) [appellant] of [vader appellant] heeft [geïntimeerde] een door [vader appellant] ondertekende, ongedateerde brief overhandigd (CvA conv., tevens CvE reconv., prod. 2). Deze brief vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
"(...) Mevrouw [tweede vrouw vader appellant], Salicos, [plaatsnaam in Portugal].
(...) Aangezien mijn kinderen - voortkomende uit mijn huwelijk met wijlen mevrouw [moeder appellant] - hun rechtmatige erfdeel opeisen, verzoek ik U vriendelijk mijn woning gelegen aan de Salicos nr. te [plaatsnaam in Portugal] binnen 3 dagen na ontvangst van dit schrijven te verlaten. Voorts vestig ik uw aandacht op het door beiden ondertekende echtscheidingsconvenant waarbij U verklaarde bovengenoemd pand bij eerste opvordering te zullen verlaten.
(...)
[vader appellant]".
i) Op 16 maart 1999 (bedoeld zal zijn: 2000) heeft een zekere P.L. Boonman - de financieel adviseur van [geïntimeerde] in Nederland - een fax verzonden aan mr. Nuyten, de advocaat van [appellant] (CvD conv., tevens CvR in reconv. prod.8). Deze fax vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
"(...) Tot zijn grote verbazing ontving de heer [geïntimeerde]
uw fax met bijbehorende deurwaardersexploit. Hij en ook ik zelf waren zeer verbaasd met deze actie, omdat wij 14 maart l.l. met de heer [appellant] de afspraak hadden tot betaling van het resterende bedrag van
fl. 25.000,-- op de aankoop van een woning in Portugal. Datum en tijd van bepalingen waren afgesproken op 16 maart om 13.30 uur te Goes. Overigens onverplichte betaling, daar volgens contract tussen de heer [appellant] en [geïntimeerde] luidde dat betaling van het totale bedrag eerst zou plaatsvinden na oplevering van bewoning leeg en ontruimt zoals in de verkoopovereenkomst is vermeld. Tot op heden wordt de woning nog steeds bewoond door de ex vrouw van de heer [vader appellant]. Na sommatie zowel door de heer [vader appellant] als door [geïntimeerde] is zij niet voornemens te vertrekken uit de woning. (...)"
j) Na eerder, namelijk op 19 maart 2000, conservatoir beslag te hebben laten leggen op een garagebedrijf gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam], toen eigendom van [geïntimeerde] (CvE, prod. b), heeft [appellant] [geïntimeerde] op 24 maart 2000 gedagvaard in eerste aanleg. Hij heeft toen, zakelijk weergegeven, gevorderd om [geïntimeerde] bij vonnis te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van fl. 34.500,-- te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure. Daartoe heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven met het tijdig betalen
van het bedrag van fl. 30.000,--, welk bedrag [geïntimeerde]
is verschuldigd terzake de aankoop van de woning.
k) [geïntimeerde] heeft de vordering weersproken en op zijn beurt een vordering in reconventie tegen [appellant] ingesteld. In reconventie heeft [geïntimeerde] de veroordeling van [appellant] gevorderd tot nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst, in het bijzonder de verplichting de woning leeg en ontruimd ter beschikking te stellen, op verbeurte van een dwangsom. Voorts heeft [geïntimeerde] wettelijke rente gevorderd over het door [geïntimeerde] aan [appellant] reeds betaalde deel van de koopsom vanaf 15 december 1999 tot de datum waarop de woning leeg en ontruimd aan [geïntimeerde] ter beschikking wordt gesteld. Tot slot heeft [geïntimeerde] de veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van de overige door [geïntimeerde] als gevolg van de niet-nakoming door [appellant] van zijn contractuele verplichtingen geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure.
l) [appellant] heeft de vordering in reconventie weersproken.
m) Bij tussenvonnis van 31 juli 2001 heeft de rechtbank in conventie en in reconventie, alvorens verder te beslissen, onder meer overwogen:
"3.8. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of [appellant] de woning leeg en ontruimd heeft geleverd. [appellant] beantwoordt deze vraag bevestigend en beroept zich in dit verband op een inlichting uit de gemeentelijke basisadministratie, waaruit blijkt dat [tweede vrouw vader appellant] tot in ieder geval 28 april 1999 in [plaatsnaam in Nederland] als woonachtig stond ingeschreven. De rechtbank kent hieraan geen betekenis toe. Het gaat immers in dit geding om de vraag of [tweede vrouw vader appellant] op 14 december 1999 feitelijk in de woning te Portugal verbleef.
3.9. [geïntimeerde] beantwoordt de in rechtsoverweging 3.8 als eerste gestelde vraag ontkennend en verbindt aan deze stelling de conclusie dat hij zijn betalingsverplichting jegens [appellant] heeft mogen opschorten. De bewijslast terzake deze stelling rust
dus op [geïntimeerde]. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn af te leiden uit de in rechtsoverweging 3.3 vermelde gedingstukken, moet de rechtbank het er vooralsnog, dus behoudens door [appellant] te leveren tegenbewijs, voor houden dat [appellant] de woning op
14 december 1999 niet leeg en ontruimd heeft geleverd. De rechtbank zal [appellant] toegelaten tot bewijslevering overeenkomstig zijn (algemeen) bewijsaanbod bij de conclusie van repliek in conventie."
n) Ter uitvoering van de bewijsopdracht heeft [appellant] zichzelf op 3 oktober 2001 als getuige doen horen. Als partij-getuige heeft hij toen onder meer het volgende verklaard:
"(...) Op 14 december 1999 verbleef mevrouw [tweede vrouw vader appellant] niet in de woning.
Ik was op 13 december 1999 aangekomen in Portugal en heb die nacht als gast bij [geïntimeerde] thuis geslapen.
De volgende ochtend op 14 december 1999 ben ik met [geïntimeerde] naar de woning geweest. Hij wilde daar de sloten gaan vervangen en dat hebben wij samen gedaan die ochtend om 11.00 uur. Ik ben toen ook in de woning geweest en ik heb vastgesteld dat er niemand aanwezig was. De woning is afgesloten en wij zijn weggegaan, terug naar het huis van [geïntimeerde]. Vervolgens zijn we, [geïntimeerde], zijn vrouw en ik, naar een notaris in [plaatsnaam in Portugal] gegaan waar om twee uur getekend is voor de overdracht van het huis.
Daarna heb ik de taxi naar Faro genomen. Ik heb [geïntimeerde] verteld in welk hotel ik zat en dat hij kon bellen als er iets was. Hij heeft mij niet gebeld.
In de woning stond nog een hengel van mijn vader. Die heb ik ter plekke weggegeven aan een van de mensen die daar in de omgeving wonen en die aanwezig waren. De man die ik die hengel gaf is een schaapherder. Verder heb ik de gordijnen weggehaald en buiten op een hoop gegooid. In de woning stond verder nog een oude kapotte tweezitsbank. Die heb ik buiten gezet. Ook stonden er een aantal zakken met kleding van mijn vader. Die zakken waren beschimmeld en die heb ik buiten gezet. Verder was de woning leeg.(...)"
o) Bij incidentele conclusie van eis houdende verzoek rogatoire commissie van 6 november 2001 heeft [appellant] gevorderd het getuigenverhoor van drie met name genoemde in Portugal woonachtige getuigen op te dragen aan de Nederlands consulair ambtenaar ter plekke.
p) [geïntimeerde] heeft de vordering weersproken.
q) Bij tussenvonnis van 2 april 2002 heeft de rechtbank de bevoegde rechterlijke autoriteiten van Portugal verzocht bij wege van rogatoire commissie de drie door [appellant] met name genoemde in Portugal woonachtige getuigen onder ede te horen.
r) Na bij akte van 7 mei 2002 vertalingen van de vonnissen te hebben overgelegd welke vervolgens door de griffie naar de bevoegde rechterlijke autoriteit van Portugal zijn verstuurd, heeft de bevoegde Portugese autoriteit bij brief van 18 juli 2002 de in de Portugese taal gestelde stukken weer aangeboden. [appellant] heeft, ondanks verzoeken van de griffier en ondanks de gelegenheid die de rolrechter heeft geboden tot het nemen van een conclusie na enquête, geen vertalingen van die stukken overgelegd. Dit blijkt uit het door de rechtbank op 31 mei 2003 gewezen eindvonnis.
s) In datzelfde eindvonnis heeft de rechtbank, na
onder meer te hebben vastgesteld dat [appellant] niet geslaagd is in zijn bewijsopdracht zodat vaststaat dat [appellant] de woning op 14 december 1999 niet leeg en ontruimd heeft geleverd, de vordering in conventie afgewezen en in reconventie [appellant] veroordeeld tot betaling van de door [geïntimeerde] als gevolg van het niet-nakomen door [appellant] van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst van 10 juli 1998 geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, steeds onder veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.